73
gezegd zou hebben, dat door het legerbestuur in het geheel geen prijs
zou gesteld worden op het behoud van inlandsche officieren in het leger,
omdat men niet overtuigd was, dat in tijden van gevaar op de trouw
van die officieren zou kunnen worden gerekend.
Een dergelijke uitlating, die naar ik meen juist is weergegeven lui-
dens de berichten, die ik daarvan heb ontvaDgen, en die bij mijn
weten niet in de pers is tegengesproken, acht ik minst genomen onjuist.
Ik zal geen scherpe woorden gebruiken. Ik zou het betreuren, dat in
de toekomst weer mannen geplaatst werden aan het hoofd van het leger
bestuur, die een ontwikkeling van de legervorming in Indië uit een
dergelijk oogpunt bezien. Het komt mij voor, dat iemand, die aan het
hoofd staat van het legerbestuur en geen vertrouwen heeft in het in
landsche element, in die hooge functie niet op zijn plaats is.
Nu heeft het verscheidene onzer bevreemd, zoo menigmaal de zaak van
de organisatie ter sprake kwam, dat de regeering huiverig schijnt om
in den zin als nu door den heer van Vlijmen aangegeven, van haar
zienswijze te doen blijken.
Na een en ander omtrent de wervingsagenten te hebben opgemerkt, ver
volgt de heer Thomson over de rechtspositie der officieren „Er is in de af-
deeiingen opnieuw een pleit gevoerd ten gunste van de regeling dier rechts
positie door de wet. De minister heeft daarop geantwoord, dat hij niet
begrijpen kon, hoe een dergelijke aandrang kon worden uitgeoefend, nadat
op 26 Februari jl. een beslissing daaromtrent gevallen was. Mijnheer de
Voorzitter, vergeet de Minister, dat op het oogenblik in deze Kamer verschil
lende leden zitting hebben, die aan de vorige beslissing geen deel hebben
genomen De Kamer heeft sinds dien belangrijke wijzigingen onder
gaanzij is vernieuwd, cn, naar mijn meening is het toe te juichen, dat
er nieuwe leden in deze Kamer zijn, die, voor zoover zij van hun meening
deden blijken, alles gevoelen voor een verbetering van de rechtspositie
van de militairen, liet antwoord van de Regeering op de gestelde
vraag begrijp ik dan ook niet recht
Ik zal echter op de zaak niet ingaan en alleen aan den Minister vra
gen, of hij niet zou kunnen overwegen, in hoeverre een herziening moge
lijk is van de aangevochten art. 37, 3e, van de algemeene order betref
fende de beóordeelingslijsten.
Men weet waar de zaak om gaat. Een slechte beoordeeling, die op
feiten berust, moet toegelicht worden door de vermelding dier feiten,
maar wanneer zij niet op feiten steunt, behoeft zij die toelichting niet.
Wij hebhen hier een artikel, dat, naar het mij voorkomt, niet ten on
rechte in het leger van verschillende zijden herhaaldelijk, wegens de
onbevredigende toepassing, wordt afgekeurd. Wil de Minister dit nog
eens doen overwegen
Na den Minister dank gezegd te hebben voor het ter griffie leggen
van de noodige bescheiden betreffende het snelvuurgeschut, waarbij hij
het echter betreurt, dat er veel onnoodi^ geheim gehouden wordt, en
daardoor thans moeilijk in het publiek bestreden kan worden, zegt de
heer Thomson. „Ik zal niet in de bijzonderheden komen en niets ver
klappen wat geheim moet blijven, maar moet toch de opmerking maken,
dat er beweringen omtrent de mantel-constructie in voorkomen ten voor-
deele van de firma Krupp en tegenover het stelsel Ehrhardt, die hij
niet juist acht, en die men had behooren na te laten. De steller der