76 kolonel Gilinsky, voldoende is gewaarschuwd. Laatstgenoemde zeide: Le calibre russe de 7 5 m. M arrête trés bien l'at.taque. En diminuant continuellementle calibre, on arrive a un calibre trop petit et a la nécessité d'employer les balles dum-dum." „Wij hadden in 1899 geen voldoende ervaring omtrent de uitwerking van ons geweer tegen levende doelen, maar op het oogenblik hebben wij die ervaring uit den Boerenoorlog, den oorlog in Mantsjoerye en op Atjeh, en die ervaringen wijzen nadrukkelijk de waarheid aan van bet geen ik hier van deze plaats verscheidene malen heb betoogd". „Ons legergeweer heeft een onvoldoend buitengevecht stellend ver mogen en wanneer dit het geval is, kan men ten opzichte van Neder land, waar men gebonden is aan tractaten, die dan zoogenaamd op hu- maniteitsbeginselen rusten, daarin wellicht minder gemakkelijk de noo- dige technische verandering brengen, kan men er wel toe overgaan te nemen een mantelprojectiel met spitseren vorm, maar in Indië staat men geheel vrij. Daar kan men het projectiel zoodanig wijzigen, dat een deel van de punt van den mantel vrijkomt. Nu mo?t men daarbij niet zoover gaan, dat de grens wordt overschreden en het projectiel maakt „noodeloos gevaarlijke" verwondingen, maar er is natuurlijk een grens, waar de verwonding nog niet onnoodig ernstig is en toch het resultaat wordt verkregen, wat men als eisch stellen moet, namelijk, dat een vo- doend getal strijders buiten gevecht gesteld wordt. Wil men nog meer motieven, die mijn betoog kracht zullen bijzetten, dan geef ik in overweging eens kennis te nemen van de beschouwingen over ons projectiel, welke gestaan hebben in het Augustusnummer van den Militairen Spectator van dit jaar. Daar is aan het woord een In disch officier, die na een reeks wiskundige beschouwingen en een toege licht voorstel het volgende naschrift stelt: „Mocht ik in bovenstaande bijdrage langs theoretischen weg aangetoond hebben, dat ons projectiel voldoende verwondingsvermogen bezit om een mensch buiten gevecht te stellen, toch veronderstelde ik, dat bij minder goed schieten de aard der verwondingen van dien aard zou zijn, dat de getroffene niet op de plaats ineen zakt; vandaar dan ook mijn ontwerp-kogel Ik wiis er hier op, dat in de Memorie van Antwoord wordt gezegd, dat niet elk geweer van grooter kaliber altijd buiten gevecht stelt. Dit spreekt vanzelf. Wanneer een kogel gaat door het linker oor van mijn rechter nevenman, word ik niet buiten gevecht gesteld en wanneer een kogel een velletje van mijn pink afhaalt, evenminmaar het komt hier alleen aan op het percentage en het percentage wordt geringer bij eenzelfde soort verwonding als het kaliber afneemt. De heer Asbeek Brusse vervolgt dan: „De praktijk hier op Atjeh leert, dat deze onder stelling juist is. Persoonlijk nam ik waar, dat een tegenstander meer dan eens door ons getroffen, nog wist te ontkomen; ja, ik zag zelfs,dat een kwaadwillige, eerst nadat hij reeds 12 malen was getroffen, neer stortte, toen het laatste schot in het hoofd trof" Men ziet hier weer, dat overdreven humaniteit overslaat in inliu- maniteit, dat die zoogenaamde humane kogels tot inhumane resultaten leiden. Men bereikt er toch mede, dat men zijn tegenstander niet door verwonding buiten gevecht stelt, maar hem zoolang moet „door" schie ten tot hij dood is, wil men beletten kunnen, dat hij naar ons toe komt en van zijn klewang gebruik maakt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1910 | | pagina 88