- 86
kan spreken zonder wijdloopig te worden. Hoe ik me dien gewenschten
toestand in Indië voorstel Daarvoor vergelijke men slechts de nume
rieke verhouding van het militaire tot het niet-militaire deel van de
Javaansche bevolking met die van de overeenkomstige deelen van de
bevolking in een ander land b.v. Nederland. Dan zal ook een leek wel
kunnen besluiten, dat de toestand in Indië den toets der vergelijking
niet kan doorstaan. Ik laat nog buiten beschouwing het gehalte van de
soldaten, het besef van hun hoogen plicht het vaderland te beschermen,
een gevoelen, dat immers met den algemeenen zedelijken, economischen
en politieken toestand zal samenhangen. Welnu, zooals de verhouding
in Nederland is, zoo stel ik mij voor dat de toestand in Indie behoort
te zijn, in relatief opzicht voor 't minst.
Gelukkig zijn we reeds zoo ver gekomen, dat men voor het meerendeel
der mensehen den wil tot ethisch handelen in de koloniale staatkunde
als prima conditio voor het denkbeeld, door mij voorgestaan, in het
breede niet meer behoeft te betoogen. Het staat reeds lang vast, dat
men in de koloniale staatkunde „een etischen weg" wil opgaan, ofschoon
men het met elkaar nog niet eens is „welken O zeker, bij enkelen
zal het denkbeeld van „rassenverbroedering" nog stuiten op de hoog
hartigheid van den overheerseher. Maar stellig is, dat de hoogstaanden
en vèrzienden die rassenverbroedering, of om duidelijker te zijn en om
een onlangs ingevoerden term te gebruiken „de associatie van blank en
bruin" in volmaakten toestand als het einddoel van de koloniale ver
houding beschouwen. Wanneer men zich dus stelt op het standpunt van
degenen, die de wegneming van het begrip „overheersching in haar
harden vorm" ernstig willen, met, dat spreekt, de welwillende me
dewerking der betrekkelijke partijenoverheerschers en overheerschten,
aan weerskanten; wanneer men voorts na ernstige deliberatie den juisten
weg zal gevonden hebben; wanneer men, kortom: met volle zeilen „in
den ethischen koers" het wit nadert, dan zal, meen ik, in het betrekke
lijke geval van geen immoraliteit sprake kunnen zijn. Wat toch is het
geval Met het bovenstaande voor oogen kan men welhaast, zonder
zich al te bloot te geven, de vergelijking van Indië met Nederland ver
der doorvoeren. Wij blijven hier in Nederland. Het leger en de vloot
zijn verslagen, de vijand trekt het land binnen. Wat zal de bevolking
doen Dat is niet vooruit te zeggen. Er zijn twee mogelijkheden. Of zij
zal in het onvermijdelijke berusten, en dan kan zij tot de vreemde
heerschers hoogstens het schietgebedje opzenden: „ut res populi meliores
facerent." Of zij zal, wanneer het eigene bestuur zóó uitnemend is, dat
zij door niemand anders verkiest geregeerd te worden dan door burgers
van denzelfden staat, „qui res populi meliores faciunt", om zoo te zeg
gen tot den laatsten man het land verdedigen. Of men nu dat bestuur,
vaderlandsliefde en zooveel gevoel van eigenwaarde heeft opgekweekt,
immoreel moet noemen, dat is, ik geef wel toe, een quaestie van per
soonlijke waardeering van het ideëele.
De onzekere toekomst, waar Toewan op doelt met te zeggen, dat
„zooveel tijd om van de volksstammen van Java „een natie" te vormen
ons waarschijnlijk niet meer gelaten zal worden", omdat „we snel leven
in den modernen tijd", kan geen beletsel zijn voor Nederlander en Ja
vaan (of Inlander, zoo het beter is een Madoerees of Soendanees geen
Javaan te noemen) om te trachtende koloniale verhouding tot een