Bet samenspelen nan meerderen met minderen in militaire Doetbalclubs, De sedert een poos gevreesde attaque op de voetballende officie ren is dan eindelijk gekomen, echter van onverwachte zijde, d. w. z. niet van die der ouderen, meer ervarenen, in hun jeugd anders opgevoeden dan wij, jongere generatie, doch van den kant van een zeer jeugdigen makker met een éénjarige ondervinding. Niettemin werd J. C.'s schrijven met vreugde ontvangen, omdat het ons gelegenheid biedt om ook die gemoederen, die nog maar in stilte mopperen, te trachten gerust te stellen, en dengenen die hun stem niet verhieven uit gebrek aan voldoende kennis een kijkje te gunnen op het innerlijk wezen van een militair voetbalensemble. Alvorens te trachten J. C's. opinie te weerleggen zij het me vergund op te merkeu, dat art. 37, 4e al. van onzen Leidraad voor opleiding en oefening der Infanterie" nog altijd aangeeft, dat zooveel mogelijk kader en officieren aan deze oefeningen (d. z. de gymnastische spelen uit het aanhangsel van het gym nastiek-voorschrift dus ook het voetballen) moeten deelnemen en dat onze voetballende makkers geheel en al volgens de be doeling van het Departement van Oorlog handelen, welk artikel we weer in verband zouden kunnen brengen met onzen Grondslag van de Ondergeschiktheid (waarvoor J. C. zoo bang is) die o. a zegt, dat H. M. wil dat de soldaten in hunne meerderen in alle opzichten welwillende voorgangers vinden. Nu komt J. C. er. juist op neer, dat het niet noodig is als voorganger op te treden, doch dat de officieren zouden kunnen volstaan met toezicht houden en met leiden, en ik ga volkomen met hem accoord voor wat betreft de regels van het spel, de tactiek en ook nog dat deel van de techniek, waarbij de een niet met den ander in aanraking behoeft te komen, doch juist waar het voor ons op aankomt, n.l. die handelingen waarbij het

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1910 | | pagina 186