Boekbeoordeeling,
V lie de Jav sous la domination francaise.
Essai sur la politique coloniale de la Monar
chie et de 1' Empire dans la Malaisie archi-
pélagique par Octave-J.-A.. Collet.
Brui elles. Librairie Palk Fils, Editeur. 1910.
Na over tin, rubber en tabak geschreven te hebben, heeft de Heer
Collet, vroeger te Batavia woonachtig, met het schrijven van bovengenoemd
werk zich gewaagd op een hem tot dusverre vreemd terrein, en dit zij
al dadelijk op den voorgrond gesteldmet groot succes. Zijn boek bevat
veel meer dan eene geschiedenis van Java onder de Fransche overheer-
schingde bijtitel zou gevoegelijk de hoofdtitel kunnen zijn; de Schrij
ver, die zijn onderwerp met groote nauwgezetheid bestudeerd beeft, geeft
een uitstekend gedocumenteerd overzicht over de pogingen van de Fran-
schen om zich in den Indischen archipel bezittingen te verwerven. Niet
alleen heeft hij daartoe de reeds uitgegeven werken en tijdschriftartikelen,
o. a. ook de zeer interessante artikelen m dit tijdschrift over den veld
tocht van 1811, geraadpleegd, maar bovenal heeft hij gebruik gemaakt
van papieren door personen van beteekenis nagelaten en van de archieven
te Batavia, 's-Gravenhage en Parijs.
Zelf deelt de Schrijver mede, wat voor hem de aanleiding tot het samen
stellen van zijn werk geweest is. In 1898 te Natal (Sumatra s West
kust) vertoevende, werd hem door een ontwikkeld Maleier gevraagd, of
hij behoorde tot het volk, dat zooveel van boomen houdt en de gewoonte
heeft erom te dansèn, na ze geplant te hebben Het onderzoek naar de
oorzaak van deze vraag werd de aanleiding tot zijn arbeid. Het bleek
hem, dat het planten van zg. vrijheidsboomen door den Franschen kaper
kapitein Lemesme, die in December 1793 met zijn schip „Ville de bor
deaux" op Sumatra's Westkust verscheen, door de bevolking nog niet ver
geten was.
Het Eerste Boek behandelt de pogingen, door de Franschen sedert het
begin der 16de eeuw, dus kort na de ontdekking van den zeeweg naar
Indië door Vasco de Gama, in het werk gesteld, om handelsbetrek
kingen in den Indischen archipel aan te knoopen. Het Tweede Boek
geeft een duidelijk en beknopt overzicht over de lotgevallen der Oost-
Indische Compagnie tot haar val, terwijl het Derde en Vierde Boek ein
delijk, voor ons meer van onmiddellijk belang, het bewind van Daendels
en dat van Janssens, tot en met de verovering door de Engelschen in
1811, schetsen.
Duidelijk stelt de Schrijver in het licht, dat alleen van iemand als
Daendels, wieus beeltenis in het werk opgenomen is, in de toenmalige om
standigheden redding kon worden verwacht, en toont hij aan, dat vele
van Daendels' bestuursmaatregelen een blij venden, gunstigen invloed op
de verdere ontwikkeling van Java gehad hebben. In onzen tijd van