290
3nfflsndige Dienst der Snfanterie in theorie en in de practijk.
Ten slotte kan het hoesten geheel willekeurig worden opgewekt en
daar men dit in den regel beter en natuurlijker kan nabootsen dan het
niezen, ligt het voor de hand, dat een vreesachtig militair het eerst
genoemde middel te baat zal nemen, den vijand op de nabijheid van
de patrouille opmerkzaam te maken en daardoor een handgemeen te
voorkomen. Wat moet men nu doen om te voorkomen, dan een der
militairen op een hinderlaag of bij een patrouille, waarbij de diepste
stilte in acht genomen dient te worden, het doel daarvan doet missen,
door te gaan hoesten? In de eerste plaats dient men vóór de patrouille
uitrukt, bij h-1 kader 11a te vragen of één der manschappen in den
laatsten tijd dikwijls heeft gehoest. Dergelijke menschen houde men dan
thuis, ook als de geneesheer niets kan vinden, daar de man aan ner
veus hoesten kan lijden.
Gebeurt het nu toch, dat iemand een hinderlaag of patrouille door
zijn hoesten doet mislukken, dan zende men hem ter onderzoek bij den
officier van gezondheid. Vindt deze geen afwijkingen en blijkt de man
bij navraag ook niet aan nerveus hoesten te lijden, dan blijft de kwestie
over of men zal straffen. En daarmede komen we op eeu gebied, waar
het moeilijk valt advies te geven en zal het van het inzicht van den
meerdere afhangen, of deze het al dan niet noodig acht den man te
straffen, die hem belot heeft om succes te behalen. Ik voor mij meen,
dat iemand die een mindere wegens het voortrekken bij eene schietoe
fening of het zonder bevel vuren op den vijand, straft, ook geene ge
wetens bezwaren kan hebben, den man te corrigeeren, die op bin derlaag
hoest Want zoowel het een als het andere komt voort uit een zenuw-
achtigeu toestand en wanneer men dien in het eene geval door straf
op te leggen, meent te kunnen verbeteren is er geen reden om aan
te nemen waarom zulks in het andere geval ook geen goede u itwerking
zou hebben. Daarbij komt nog dat werkelijke zieken het hoesten door
hun wilskracht dikwijls gedurende geruimen tijd kunnen onderdrukken.
Lho Seumawe December 1909. H. L. Roelfsema.
off. v Gez. Ie kl.
Art. 12. De sergeant-majoor waakt voor den geregelden gang van den
dienst, voor de orde, voor het spoedig en nauwgezet uitvoeren van de
gegeven bevelen en iu het algemeen voor het handhaven van de krijgs
tucht bij de compagnie.
Dus om een gebruikelijke term te bezigen de sergeant-majoor is
belast met de politie in de compagnie, wanneer er geen officier der compag
nie in het Kampement aanwezig is.
Art. 25. De sergeant-majoor wordt vervangen door den oudsten onder
officier der compagnieonverminderl deze al of niet
belast wordt met de administratieve werkzaamheden.
Woont de sergeant-majoor dus buiten het kampement, wat met het
oog op art 32, bij gehuwde sergeant-majoors heel dikwijls bet geval zal
zijn, aangezien in de kampementen een z.g. passend logies schaars is
dan treedt de oudste onderofficier in zijne plaats, als de sergeant-majoor
zich niet in het kampement bevindt en dat is dikwijls tusschen 2 en
4 u. 's middags, en na het middag-appèl, als hij zijne werkzaamheden be-