440
beknopt; zoo wordt niets gezegd van de z. g. actieve werking van den
rug bij de voortbeweging, niets omtrent de natuurlijke scheefheid van
het paard en op welke wijze deze zich bij het ongereden en bij het in
africhting zijnde paard uit
Ook hadden wij gaarne in deze hoofdstukken aangetroffen den invloed,
die de verschillende rugvormen (laDge, korte enz.) op de aanwezigheid
van rugwerking bij het ongereden paard heeft en welke moeilijkheden
deze paarden in de dressuur opleveren voor het behoud van do rugwerking.
Enz. enz.
Dat Plinzner met zijn: .Wie ist die Beizaumung des Pferdes zu ge
winnen und zu erhalten meer speciaal de bewerking van vastgereden
paarden op het oog heeft, zooals schrijver zegt, is bepaald onjuist.
In hoofdstuk IV en VI troffen wij geen enkel nieuw gezichtspunt
aan; trouwens voor de Indische artilleristen, die het africhtingsvoorschrift
goed bestudeerd hebben, bieden de opstellen weinig nieuws aan.
Gaarne hadden wij ook gereleveerd gezien, dat men het nut van alle
voorbereidende oefeningen niet mag overschatten, waartoe zeer vele
ruiters geneigd zijn, die te weinig onderlegd zijn en niet uit ondervinding
geleerd hebben, dat de eenige methode, om een paard voor rijdiensten, af
te richten, daarin bestaat, dat men in de allereerste plaats het paard berijdt.
Men moet niet vergeten, dat, welk gunstig resultaat men ook met
die voorbereidende oefeningen verkrijgt, men per saldo op zijn geoefend
heid en talent als ruiter aangewezen is, om die resultaten ook onder
den man te verkrijgen.
Hoofdstuk V is ook veel te beknopt; bovendien geeft het aanleiding,
dat bij de bewerking van het paard men te schematisch te werk gaat,
te weinig individualiseert en geen quantitatief en kwalitatief onderscheid
legt in de bewerking van de linker- en rechter helften van het paard.
Wij bevelen te dier zake eene grondige studie van de: „Xatürliche
Reitkunst" aan. Over de trekoefeningen als voorbereidende dressuur in
hoofdstuk VII heeft schrijver den invloed, dien „veteraan" op hem heeft
gehad, te veel tot uiting gebracht.
Toch is o.i. de beschouwing, ter zake door laatsgenoemden schrijver
geleverd, niet geheel juist.
Hij concludeert tot gemis aan rugwerking bij het trekkend paard uit
de omstandigheden, dat het paard bij het in beweging brengen van
zware lasten:
lste kleine passen maakt en
2de de knie niet vóór de verticaal van de heup brengt.
Het maken van kleine passen sluit geen rug werking uit; wij zien dit
bij de „piaffe"; terwijl de sub 2de bedoelde omstandigheid zeer goed
met het aantrekken van het kruis samen kan gaan en dus ook met een
gewelfden rug.
Gaarne onderschrijven wij, dat trekoefeningen niets als „Pinkpillen"
in alle gevallen tot heilzame gevolgen leiden bij ieder paard, doch voor
het troepenpaard voor de artillerie is het noodig, dat het in de eerste
plaats leert trekken in eene dressuurperiode, waarbij de houding van het
paard het meest voor het verrichten van dien arbeid zich eigent.
Ten slotte willen wij nog releveeren, dat in de hoofdstukken IX en X
zeer veel wetenswaardige wenken voor jonge en onervaren instructeurs
voor recruten en remonten bevatten.