508 eischen een zoodanige ontwikkeling van het moreel, die in wer kelijkheid niet in voldoende mate wordt aangetroffen, om ze als fondament bij het opvolgen ervan te kunnen beschouwen. Een hoewel dan ook zeer klein gedeelte, heeft nog steeds materieele grenzen noodig. De mogelijkheid moet blijven bestaan, die grenzen te kunnen trekken, zonder daardoor goede elementen beangst te makendeze laatsten zullen weten, dat deze niet voor hen zijn getrokken." Eene „vaderlijke" krijgstucht (zooals aan 't slot van het rapport der commissie van onderzoek wordt gezegd; is noodzakelijk, doch zij moet ook over wapenen kunnen beschikken. „Disciplina paterna ma non disarmata". In de twee jaar, na het verschijnen van 't voorschrift van 1907 verloopen, is (zegt de toelichting van den minister verder) gebleken dat eene weder uitbreiding van de strafbevoegdheid van meerderen in het belang is van den ondergeschikte, al zal deze laatste 't op het oogenblik van ondergaan van de straf minder aangenaam vinden. Het gevolg immers was, dat in dezen tijd het aantal verwijzingen naar den knjgsraad aanmerkelijk steeg, waar vroeger disciplinaire straffen werden opgelegd, die geringere gevolgen hadden en waaraan geen lang voor- loopig arrest (noodig voor het onderzoek) verbonden was. Gegrond hierop werden den tot straffen bevoegden meerderen de hun in 1907 ontnomen strafmiddelen weer teruggegeven m. n. het „streng" arrest voor korporaals en soldaten van 3 10 dagen, het „beperkt" arrest van 3 10 dagen voor onderofficieren en evenveel dagen „zacht" arrest voor maarschalken 1). Bij deze gelegenheid is 't maximum van den duur van het kazernearrest van 30 op 15 dagen gebracht en wat betreft de straffen voor officieren heeft men weer het „verscherpt" ka merarrest van 3—10 dagen ingesteld, om tusschen het „eenvoudig" en het „streng" kamerarrest eene „tusschen" straf ter beschikking te hebben, om het te veelvuldig toepassen van 't „streng" arrest tegen te gaan. a^es 'n verband staan nog eenige andere veranderingen, die duidelijk aantoonen, dat men in Italië niet genegen is mee te gaan met de boven geschetste stroomingen, gericht op het verzachten der strenge en voor de buitenwereld duidelijk merkbare tucht. De bepaling, die bij de Marine reeds bestond, dat maarschalken der laagste klasse (mcu onderscheidt 3 klassen), die der hoogere moeten groeten, is ook tot het eger uitgestrekt. M at betreft het voorschrift op den inw. dienst zijn de vóór t jaar 1907 geldende bepalingen op de eerbewijzen voor troe pencommandanten en stafofficieren, weer in werking getreden. Nog be langrijker echter is, wat met betrekking op de eerbewijzen voor vaandels van leger en vloot opnieuw is voorgeschrevenevenals vroeger zullen van nu af de muziekkorpsen weer met den koningsmarsch, met alleen den Koning, de Koningin en de Koningin-weduwe begroeten, doch ook de veldteekenen, de symbolen van monarchie en vaderland. Mil. Wochenblatt No. 103 (4/12.09.) 1) Hoogste onderotficiers-graad.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1910 | | pagina 522