102
INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT
Ter beantwoording van de vraag, op welke wijze het toezicht op de
uitvoering van den bouw plaats heeft, moge dienen, dat de uitvoering
van dit, door het Departement van Koloniën beheerde, bouwwerk is op
gedragen aan een particulier architect en dat het technisch en admi
nistratief toezicht op die uitvoering is toevertrouwd aan een gepension-
neerd hoofdofficier der genie van het Nederlandsch-Indische leger.
Onder af deeling 72. Ter toelichting van het door hem ingenomen
standpunt in zake de aanschaffing van parabellum-pistolen voor het
Indische leger meent de ondergeteekende op het ondervolgende de
aandacht te moeten vestigen.
In 1905 achtte het Indische legerbestuur het oogenblik aangebro
ken om voorbereidingen te treffen tot de vervanging van de revolver
door een beter aan de eischen van den tijd voldoend vuistvuurwapen.
Het te dezer zake, ook in verband met de door de normaalschietschool
bij de beproeving van de snellaadpistolen opgedane ervaring, gepleegd
overleg, heeft geleid tot het voorstel om de revolver te vervangen
door het parabellum-pistool.
In 1906 werden dientengevolge een aantal dezer pistolen met toe-
behooren en munitie ter beproeving naar Indië gezonden.
In het thans in Mei van dit jaar ontvangen verslag van het leger
bestuur wordt omtrent de parabellum-pistolen gerapporteerd
1°. dat zij ballistisch verre superieur zijn aan de model-revolver;
2°. dat de gangbaarheid van het mechanisme onder verschillende
omstandigheden alleszins voldoende is, en dat gelet op de resultaten
onder bijzonder ongunstige omstandigheden verkregen, hot oordeel over de
gangbaarheid van het parabellum-pistool niet anders dan zeer gunstig
kan luiden.
3°. dat de resultaten van het onderzoek op de practische bruikbaar
heid bij de verschillende onderdeelen van het- leger, alleszins gunstig
zijn te noemen.
Na vervolgens nog de vele zoowel technische als practische voor-
deelen van dat wapen te hebben opgesomd, betoogt het legerbestuur
de wenschelijkheid om tot de aanschaffing van parabullum-pistolen over
te gaan.
Hoewel ook de ondergeteekende, alvorens gevolg te geven aan dit
door de Indische regeering ondersteund verlangen, zich ernstig reken
schap heeft gegeven van de in 1907 in de Volksvertegenwoordiging geuite
bezwaren tegen het parabellum-pistool, heeft hij toch gemeend de ongun
stige meening, die toenmaals ingang geeft gevonden, te moeten achter
stellen bij het na deugdelijk onderzoek uitgebracht gunstig advies van
de ongetwijfeld tot oordeelen bevoegde Indische legerautoriteiten.
Meer bepaaldelijk geldt dit dein het beproevingsverslag uitdrukkelijk
uitgesproken meening, dat de 8,8 m.M. parabellum-pistolen aanzienlijk
meer stopping-power" bezitten, dan de 9,4 m.M. model-revolvers, welke
laatste in dit opzicht in de langdurige oorlogspractijk overigens nimmer
reden tot klagen hebben gegeven.
Voorts is het legerbestuur van oordeel, dat de meerdere gecom
pliceerdheid van het parabellum-pistool geen bezwaar oplevert, om de
invoering bij het Indische leger met vertrouwen aan te bevelen, om-