lijk door bevoegde autoriteiten worden erkendeen hooger tractement kunnen geven, wat hun een zekere vergoeding voor de meerdere studie en hunne bekwaamheden zoude zijn en tevens een aansporing voor anderen zou wezen om ook ernaar te streven, specialiteit te worden, wat zoowel den lande als den zieken zeer ten goede zoude komen, daar erkenning van meerdere verdiensten door middel van de beurs gewoonlijk nog al goede vruchten doet oogsten. Werd dit in het Leger meer toegepast, wat zou er met meer ambitie gediend worden. Het uitzien naar een andere betrek king, waar iets meer te verdienen valt, zou niet zoo veel meer voorkomen als thans wel het geval is. In den tegen- woordigen tijd dient men niet meer alleen voor de eer; al len zijn er op uit om zoo veel mogelijk te verdienen, en kan men dat niet in het Leger zelf, dan zoekt men het immers elders. We zien dit toch duidelijk genoeg bij onze officieren van gezondheid, om slechts bij hen te blijven. Is niet iedereen er op uit om naast zijn gewonen dienst nog zooveel moge lijk particuliere practijk er bij uit te oefenen, wat, de goe den natuurlijk niet te na gesproken, aanleiding kan geven om deze in de allereerste plaats te behartigen. Dit is een schaduw zijde van deze vergunning om die practijk te mogen uitoefenen. Is daarbij de kans uitgesloten, dat de militaire patient voor den burger moet lijden?! Of, gelet op de heerschende toestanden bij den militair- geneeskundigen dienst, aan dit laatste euvel voorloopig veel te veranderen zal zijn, is een vraag, die niet met een paai woorden te beantwoorden is, doch er kunnen ra.i. wel de gelijk stappen gedaan worden om in de hierboven vragen derwijs behandelde aangelegenheden een nadere regeling te treffen, opdat wij patiënten in deze meerdere zekerheid krij gen omtrent onze rechten tegenover onze geneesheeren. Dat deze regelen daartoe aanleiding mogen zijn, hopen wij van harte. WeltevredenJanuari 1911. W.E. Asbeek Brusse. INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT 143

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 157