INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT 193 gen, dat thans met vastberadenheid gestreefd wordt naar herstel in geheel Atjeh en onderhoorigheden van het civiel bestuur." De minister van koloniën antwoordde hierop het volgende „De geachte afgevaardigde uit Weert heeft er op aangedrongen, zoo spoedig mogelijk het militair bestuur te vervangen door een civiel. Hij deed dit niet, omdat hij meende, dat alle militaire bestuurders slecht waren, maar in het algemeen meende hij, dat de civiele bestuurders beter op hun plaats waren in Atjeh en meer zouden bijdragen tot de pacificatie. Zelfs ging hij zoover van te zeggen dat een gewezen officier, die non-actief was, feitelijk voor hem in deze niet zooveel verschil maakte met een actief officier. Omtrent dit laatste moet ik doen opmerken, dat officieren, die non- actief zijn en derhalve geen uniform dragen, bovendien geen commando hebben over eenige militaire macht, en dus niet gelijk te stellen zijn met officieren, die ieder oogenblik beschikken over een of twee brigades marechaussee. In het algemeen buitendien zou ik hier, meer nog dan de geachte afgevaardigde deed, een woord van lof willen spreken over de officieren, die als civiele bestuurders in Atjeh zijn opgetreden. Inderdaad zijn er onder die officieren menscben geweest, die met zooveel talent en met zooveel takt het Kederlandsch gezag hebben weten te handhaven, dat een civiel ambtenaar hen niet alleen geen verwijt zou hebben kun nen maken, maar dat ik betwijfel, of het wel ooit mogelijk zou zijn ge weest dat een civiel ambtenaar hetzelfde resultaat zou hebben bereikt. Overigens wil ik den geachten afgevaardigde gaarne toegeven, dat natuurlijk zal worden aangestuurd op vervanging van het militair bestuur door een civiel. Het eindpunt van de actie zal natuurlijk moeten culmi- neeren daarin, dat wij aan het hoofd van Atjeh krijgen een civiel bestuur der, een resident, en dat dan ook de verschillende plaatselijke autoriteiten worden getrokken uit de ambtenaren van het binnenlandsch bestuur. Hu vraagt men: wanneer? Om deze zaak zooveel mogelijk te be- spoedingen is alvast de bepaling gemaakt dat bij elke vervanging van een officier, civiel gezaghebber, in Atjeh de Gouverneur-Generaal ge raadpleegd moet worden, ten einde daar geen continuatie van militair gezag te krijgen zonder dat aan den Gouverneur-Generaal uitdruk kelijk gebleken is dat het noodig is. Ik kan hieraan toevoegen, dat, toen ik eenige weken geleden het genoegen had een conferentie te hebben met den tegenwoordigen gouverneur van Aijeb, ook deze van gevoelen bleek, dat in een niet al te verre toekomst aan algeheele in voering van civiel bestuur in Atjeh zal kunnen worden gedacht. Waar tot mij de vraag is gericht of van hier uit in die richting pressie op deD Gouverneur-Generaal zou kunnen worden uitgeoefend, wensch ik er op te wijzen, dat men in deze zeer voorzichtig moet zijn de verantwoordelijkheid, welke men op zich zou laden, zou zeer groot zijn, want het zou wel eens kunnen bi ij kendat een te haastig invoe ren van het civiel bestuur in plaats van pacificatie het omgekeerde teweegbracht." Bij de beraadslaging over do IXe. Afdeeling (Departement van Oorlog) der begrooting werd allereerst door den heer Hoodhuijzen een goed

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 207