INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT 195 reeds toen met elkander in strijd waren. De Minister van Koloniën opperde twijfel omtrent het nut van sublimaat, terwijl de Minister van Marine zeide, dat de scheikundigen bij de zeemacht het sublimaat niet wilden missen. Ka de behandeling van de begrooting is er in Indië een onderzoek ingesteld, waarbij, naar mij van betrouwbare zijde is medegedeeld, gebleken is, dat de onrustbarende mededeelingen reden van bestaan hadden. Ook het feit dat de Minister er nu toe overgaat een onderzoek iu te stellen is vooi mij oen nieuw bewijs, dat de critiek van de Ka mer, hoezeer zij aanvankelijk geen instemming vond bij de Regeering, gegrond is geweest. ik noem de qnaestie van de voedingsmiddelen. Toen ik enkele jaren geleden een vrij ernstige aanklacht in dat opzicht heb doen hooren, heette het als conclusie van de Regeeringstafel „Er is dus m. i. voor ons geen reden om ons ongerust te maken over de voeding, die in conserven van de fabriek te Bandoeng of te Poerworodjo aan den Indischen militair wordt voorgezet." Nu lezen wij echter in het verslag van de Rekenkamer, dat de vorige maand in ons bezit is gekomen, een lang betoog onder het hoofd: „Afkeuring van belangrijke hoeveelheden provisiën, geleverd door de Javasche maatschappij tot verduurzaming van levensmiddelen." Daarin wordt gezegd, dat door de Rekenkamer op de zaak werd gevestigd de „aandacht van den legercommandant met verzoek haar te willen mededeeïen of sedert wellicht bijzondere maatregelen ter behartiging van 's lands belangen waren getroffen"; waarop dan de geheele verantwoording van het legerbestuur volgt. Ik zal nu niet nagaan of die volkomen juist is geweest, maar in elk geval is dit het slot „Toorts was den officier, belast met het toezicht in de fabriek, ten overvloede nog opgedragen de meest mogelijke nauwgezetheid bij de vervulling van zijn taak in acht te nemen en was de aandacht der autoriteiten, die met de voorloopige en definitieve keuringen bemoeienis hebben op de onderwerpelijke aangelegenheid gevestigd, ten einde door een zorgvuldige keuring van de conserven het land zooveel mo gelijk voor schade te vrijwaren". Wanneer men dergelijke uitkomsten telkens weer waarneemt, is, dunkt mij de slotsom gerechtvaardigd, dat ten aanzien van de critiek, die wij doen hooren, wij aanvankelijk van de zijde der Regeering niet de medewerking verkrijgen die gewenscht is, dat we bij haar geen voldoend geopend oor vinden, maar daarentegen te veel een tegenspraak ontmoeten, die niet op deugdelijke gronden rust. Ten aanzien van de toestanden in het Indische leger in het alge meen en de verwapenings-quaestiën als bijzonder onderdeel is het al niet anders. Ik zal mij veroorloven te dezen aanzien nog enkele opmerkingen te maken, die naar mijn meening voldoende rechtvaardiging vinden zoowel in de omstandigheid dat het leger zulk een belangrijke taak te vervullen heeft, als in verband met de steeds stijgende be dragen, die voor dit onderdeel van de Indische begrooting beschikbaar gesteld worden. Daarom te meer is het noodig, dat het Indische leger ook is zoo gdhd als het zijn kan en dat de misstanden daarin, die al I. M. T. 14.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 209