INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIJFT 197 Indische couranten bestudeeren om percies te weten wat er in Indië gebeurt Men neemt van berichten van de pers geen kennis, daaraan het recht ontleenende om opmerkingen dezerzijds te kunnen weerspreken: niets van bekend, enz., of wel om daardoor tijd te winnen door de belofte om alsnog inlichtingen te zullen vragen, van welke inlichtingen in het algemeen later niet veel meer wordt vernomen. Ik wjjs daar om allereerst op een orgaan als het Indisch Militair Tijdschriftwant het is toch wel wat kras als ook zoodanig periodiek niet aan de militaire afdeeling van het Departement van Koloniën geregeld zou worden ingezien. Zoo zou ik tal van mededeelingen kunnen doen. Men vindt in het nummer van Mei 1910 van hetzelfde tijdschrift een artikel over „Slechte Tucht", waarin, weder met instemming van de redactie, overgenomen wordt een artikel uit De LocomotiefIn de Indische krijgs kundige vereeniging is twee avonden achtereen het woord gevoerd over de toestanden en den geest in het Indische leger, wat alleen reeds voldoende moest zijn om het Departement tot nadenken te brengen over de vraag of in bestaande leemten verandering behoort te worden gebracht. Ik wijs verder op een kort geleden verschenen artikel over den toestand der infanterie van het Indische leger van de hand van den luitenant van E.esteren. Voorts op een artikel, alweer in het Indisch Militair Tijdschriftover den geest van het Europeesche element in het leger, welk artikel inzet met de vraag hoe over het algemeen genomen de geest toch zoo slecht kan zijn ondanks de vele moeiten en kosten die het legerbestuur sedert jaren besteedt. Op bladzijde 567 wordt daarin te velde getrokken tegen bet systeem der werving, tegen de „zielenverkoopers", zooals de wervers daar worden ge noemd; dit artikel is ook overgenomen in het blad Het Vaandel het orgaan van den Nederlandschen Militairen bond, alweder met volle instemming. Ik wil verder wijzen op een artikel uit De Locomotiefdat o. a. overgenomen is door de Nieuwe Botterdamsche Courant van 25 October j!., in welk artikel alweder gehamerd wordt op hetzelfde aambeeld dat men toch kieskeuriger zij bij de werving. Ik zou ook met name kunnen wijzen op het adres van den sepen- sionneerden kapitein der infanterie van de Wal, dat hier bij de Kamer is ingekomen en waarin verscheidene belangrijke bijzonderheden wor den vermeld. Doch genoeg, ik zal werkelijk meen ik geen verder materiaal behoeven aan te halen. Het moge genoeg zijn om den Minister^ te overtuigen van den ernst dezer zaak. Van zijn zijde behooren indien gevraagd de door de Kamer in dat opzicht verlangde inlichtingen uit te gaan, waarvan we echter jaar op jaar verstoken blijven; ook nu weder. Hoewel ik dus geen citaten meer zal noemen, wil ik toch nog de aandacht vestigen op eene omstandigheid, dat ik mij genoopt heb gevoeld om kort geleden een drietal momenten ten aanzien van leger toestanden aan den Minister te doen kennen, belichaamd in een "Vrij-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 211