198 INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT dagsche vraag. Ik heb daarbij de belangstelling ingeroepen voor een hoogst ernstig artikel ia de SoerabajaCourant, waarvan aan het Depar tement echter nog niets bekend was. Voorts wees ik op de quaestie- Christoffel, een quaestie die ik op het oogenblik niet zal uitspinnen, omdat de Minister mij gezegd heeft, dat hij die vraag, zooals men dat noemt „uit logeeren heeft gezonden", dat wil zeggen, dat de In dische regeering om inlichtingen is gevraagd. Ik kan echter de opmerking niet achterwege laten, dat hetgeen met den heer Christoffel is voorgevallen, voor mij van groot belang is. Ik heb reeds vroeger voorspeld welken invloed de zeer buitengewone bevordering van dien officier, dien ik overigens zeer hoog stel, een bevordering, waartoe de verordening tijdelijk op zijde moest worden gezet, zou hebben op den geest van het officierskorps, dat nog steeds- Teeft zonder wettelijke regeling zijner positie. Ik ben overtuigd, dat de voorspelling, die ik toen gewaagd heb te doen, zich bewaarheid heeft. Eindelijk deed ik een vraag omtrent de rechtsbedeeling in het leger, die naar mijn meening evenzeer niet zonder belang was. Ik kan nu verder bij gebreke alweer van inlichtingen niet over een en ander uitweiden, maar ik zal nog een ander, voor mij teekenend, symptoom noemen. Ik heb kort geleden uit de vele me- dedeelingen, die mij uit Indië toekomen, onder meer vernomen, dat men op een gegeven oogenblik aan de boomen voor de huizen van militaire autoriteiten en langs de wegen plakkaten heeft aangeplakt, waarvan men mij een autographie heeft gezonden. Op die plakkaten waren deze woorden gedrukt„Hongersnood Bij de vesting-artillerie. Leven de werving Yan het exemplaar, dat ik hier voor mij heb, hing het origineel aan een boom voor het huis van den chef van den geneeskundigen dienst. Dat is niet meer of minder dan een soort demonstratie, en als- zoo iets kan voorkomen, dan zeg ik, dat dit een bewijs is. dat er iets in het Indische leger is dat niet is gelijk het behoort Dit blijkt ook uit de cijfers, waarvan ik er enkele zal noemen, getrokken uit de koloniale verslagen, met betrekking tot het aantal militairen beneden den rang van officier, die om niet eervolle redenen, hetzij uit het leger zijn verwijderd of tijdelijk uit hun korps afgevoerd, hetzij gede gradeerd of teruggesteld zijn. En dan vind ik dat het percentage daarvan was in: 1902 4,59; 1903 4,17; 1904 4,65; 1905 4,15; 1906 4,10; 1907 4,16; 1908 4,25; 1909 4,72. Sedert het jaar 1906 is het percentage dus geregeld toegenomen tot het in 1909 een hoogte heeft bereikt, die in al die jaren nog niet was waargenomen. Daartegenover staat een vrij regelmatige vermin dering van het percentage onder de inlanders en Amboinezeu, tot op dit oogenblik van 1,06 Die cijfers geven mijns inziens wel te denken.. Hu heb ik voor mij ten opzichte van de Indische legertoestanden enkele jaren geleden een verklaring gegeven, welke verklaring toen in het Indisch Militair Tijdschrift tegenspraak heeft gevonden. Het is echter wel eigenaardig, dat in een artikel van Mei van dit jaar daarop wordt teruggekomen, en dat met instemming wordt besproken „het zeer juist getroffen opstel" uit De Locomotief, waarin adhaesie geschonken wordt aan mijn toenmalige beschouwingen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 212