INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT 199 De verklaring der onvolkomenheden heb ik voor een belangrijk deel hierin meenen te vinden: in de eerste plaats, dat men ten aanzien van de vervorming van het Indische leger veel te snel en te ruw heeft ingegrependat men de menschen heeft vrij gelaten, in eens, zonder hen tevens in de gelegenheid te stellen om die vrijheid naar behooren te gebruiken, zonder hen hoogeren en lageren te leeren haar te gebruiken. Het spreekt toch vanzelf, dat men ten aanzien van toestanden in een beroepsleger, een leger van huurlingen, anders moet handelen dan het geval kan en moet zijn in een leger gerecru- teerd uit alle lagen der maatschappij die een plicht voor het vader land komen vervullen. Op dit oogenblik bestaat het Indische leger bijna uitsluitend uit soldaten, die beschouwd worden ik zeg niet te recht als paria's van de maatschappij, uit personen, die in Indië nergens toegang hebben en die, wanneer men ze zoo eensklaps vrij laat, zich dikwerf geheel ongebonden zullen toonen. Te veel vrijheid op eens heeft moeten leiden tot een geest en een tucht in het leger, die niet goed kunnen zijn. Diezelfde ruwe methode van hervormen, eigenlijk zonder methode, komen wij in het Indische leger meermalen tegen. Een opvolger breekt dikwijls precies af, wat een voorganger opbouwde. Zoo wil ik nu even wijzen op de laatste voetbalorder. Eerst gevoelde men in het Indische leger aandrang om sport te beoe fenen, de beoefening zeer aan te wakkeren. Dit had ten gevolge, dat er gespeeld werd tusschen meerderen en minderen in dienst en daarbuiten. En nu wil ik dadelijk zeggen, dat, hoe een groot voorstander ik ben van sportbeoefening, toch ook, mijns inziens, in verband met de toestanden in een leger als het Indische, in een dergelijke ongebreidelde toepassing van sport gevaar was gelegen voor de tucht. Men moet nu eenmaal rekening houden met de bestaande opvattingen bij meer deren en bij minderen; en zoo zijn er momenten geweest, waarop de te groote aanmoediging van sport, verkeerde uitkomsten deed kennen. Hetzelfde heb ik ook in het Hollandsche leger ondervonden, toen ik nu zeven, acht jaar geleden in mijn compagnie liet voetballen. Lr waren toen oudere korporaals en ook onderofficieren, van wie ik begreep, dat zij geen lust hadden om met de miliciens in één partij samen te spelen en ik heb die menschen daartoe ook niet gedwongen, ik liet hen volkomen vrij. Eenigen tijd later kwamen zij mij uit eigen beweging verzoeken mede te mogen doen. Menschenkennis en begrip van toestanden is vooral in een leger onontbeerlijk, vooral in het militaire, waar men zich weinig uit. Wat zien we nu in Indië gebeuren? Dat de tegenwoordige leger commandant, generaal van Daalen, voetballen tusschen meerderen en manschappen totaal verboden heeft! Dat is, naar mijn meening, alwe der een even ruwe, even verkeerde handelwijze. Op verschillende plaatsen heeft dat gezamenlijke voetballen een goeden en gezonden geest bij eenige legerafdeeling bevorderd, waar een tactvolle leiding er het nut uit wist te trekken en ook daar zal het nu verboden zijn. Dit zijn toch misgrepen die niet mochten voorkomen. Eerst eenzijdig in één richting, dan reactionnair in een tegenovergestelde. Den legergeest besprekend, wil ik terloops nog even wijzen op een

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 213