200 INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT mededeeling, voorkomende in het Indisch Militair Tijdschrijft van 1909, bladz. 778, waar ik een recensie lees van een boekje van den heer Eerremans, getiteld: „Regels en gebruiken van het duel". Daar staat dit: „Komt het duel gelukkig hoogst zelden voor, zoolang het niet imperatief verboden wordt, m. a. w. zoolang het legerbestuur een officier, die niet duelleert, omdat hem dat rechtsmiddel ondeugdelijk voorkomt, die dus in de eerste plaats gehoorzaam wil zijn aan de wet, noodzaakt de gelederen te verlaten, zoolang is het goed, dat ieder officier iets van de regelen en gebruiken van het duel kent." Een dergelijke mededeeling is kenmerkend en ik haal ze aan, omdat ik eenigen tijd geleden den Minister opmerkzaam gemaakt heb op het ontslag van een officier in Indië, waaraan ook een duelgeschiedenis niet geheel vreemd moet geweest zijn. Ik heb den Minister toen gevraagd of hij van dezelfde meening is als door zijn ambtgenoot van Oorlog uitgesproken, die het duel „onvoorwaardelijk" heeft afgekeurd. Daarop heeft Zijn Excellentie geantwoord, dat hij de inzichten van den Minister van Oor log ten deze volkomen deelde. Nu is de mededeeling van den Minister van Oorlog, dat hij onvoor waardelijk het duel afkeurt, voor mij zeer in waarde gedaald door de handelingen van dien geachten bewindsman. Blijkt daaruit, hoe vast de opvattingen zelfs in het Iiollandsche leger zijn, hoeveel te meer moet de Minister begrijpen hoe in een zuiver beroepsleger als het Indische leger dergelijke opvattingen niet met één pennestreek zijn weg te vagen, maar dat er moet zijn een geleidelijke beweging, voortdurend consequent in één zelfde richting gaande, waar door ten slotte de opvattingen in het leger zelf kunnen worden ge temperd en in gewilde richting geleid. Niets, ik druk er op, is voor het Indisch leger verderfelijker dan ongemotiveerd ruw ingrijpen, zij het in den eenen, zij het in tegengestelden zin. En nu kom ik, waar ik enkele zaken heb bezien, die den toestand in het Indische leger eenigermste teekenen. tot een korte bespreking van de quaestie van de legervorming op zich zelf, van beduidenden invloed op de toestanden, ja overheerschend, wil ik zeggen. Die quaestie der organisatie ontmoet ook alweer niet, naar het mij voorkomt, die ernstige belangstelling die zij bij het beheer van de militaire zaken aan het Departement van Koloniën zou moeten ondervinden. Er worden steeds meer en meer kunstmatige middelen aangewend om het Indische leger voltallig te houden. Over de quaestie van de werfagenten heb ik verleden jaar gesproken. Over de instructie en de wijze van werven zal ik nu niet in détails treden. Ik koester de vrees, dat het met die werving niet gaat zooals het behoort. Het is feitelijk niet eens noodig dienaangaande een onder zoek in te stellen, het is niet eens noodig te verwijzen bijv. naar hetgeen ik straks heb geciteerd, omdat iedereen, die de zaak behoor- ljjk beschouwt, tot dezelfde slotsom moet komen, n.l., dat het beroep van soldaat in den tegenwoordigen tijd niet meer op dezelfde lijn kan worden gesteld met andere beroepen in de maatschappij. Bij het In dische leger blijft men aan het begrip beroepssoldaat verbinden ele menten, waarvan men de overtuiging heeft, dat zij behooren tot degenen die in Nederland in den regel mislukt zijn, er althans niet goed voor-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 214