INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT 201 uit kunnen komen. Daarom is het noodig, dat men zich ten aanzien van de legervorming vergewisse, welken weg men behoort op te gaan, wil men een zoo goed mogelijke weermacht behouden in Indië. Verleden jaar is door generaal van Vlijmen gewezen op de noodza kelijkheid van het overwegen van dienstplicht door den inlander. Dit is een zaak die ik ook reeds verscheidene malen besproken heb en die ook van de zijde van den ontwikkelden inlander zelf een punt van overweging uitmaakt. Met zal er m. i. toe moeten komen, om Indië te laten verdedigen, als eerste en hoogste plicht, door de inwoners van Indië zelf. En nu is het wel eigenaardig, dat wanneer men meent, dat het die richting uit moet, men een dergelijke uiteenzetting vindt als hier staat op bladz. 42 van de Memorie van Antwoord. Er was gesproken over de legerreserve, en nu wordt er dit gezegd, dat men overweegt te komen tot de instelling van een „door vrijwil lige dienstneming te recruteereu militie". Nu geef ik toe, dat het woord militie in den ouden tijd niet anders beteekende dan strijdmacht, maar tegenwoordig bedoelt het toch hen, die verplicht zijn het vader land te dienen. Het enkele feit, dat hier gesproken wordt van vrijwil lige militie is voor mij een aanwijzing, dat het vraagstuk eigenlijk niet zoo diep is overwogen, als reeds thans noodzakelijk ware geweest. Het is geen afwachting, het is zaak van ernstig regeerbeleid om zich van de gewenschte evolutie op het gebied der Indische verdediging reken schap te geven. Ik vergun mij deze opmerking, dat het toch niet aangaat zich te scheppen een vrijwilligerschap van Europeanen. Wij zijn nu toch, dunkt mij, gelukkig voldoende ver gevorderd, dat men hot begrip ingang kan doen vinden, dat er een verplichting bestaat in Indië iets te doen in tijd van nood om het land te verdedigen. De plicht berust zoowel op Europeaan als op inlander en, sterker nog, het zou zijn een teruggang op art. 113 van het Regeeringsreglement, waarbij de plicht om de wapenen te dragen aan den Europeaan kan worden opgelegd. Heel marquant is in dit verband een belangrijke voordracht gehou den in de Indische krijgskundige vereeniging door kapitein G. E. Visscher, die regelmatig naar Indië wilde zenden, tot versterking van het contingent, 8500 Nederlandsche miliciens, welke daar 16 maanden zouden dienen. Het is marquant in dezen zin, dat het een bewijs is, dat men in Indië beseft, dat men een anderen weg in moet slaan, dan men tot heden heeft bewandeldhet begrip dienstplicht gaat de beroepsidee vervangen, althans aanvullen. Ik wil er oogenblikkelijk aan toevoegen, dat ik den wensch van den heer Visscher absoluut niet vatbaar vind voor verwezenlijking dat het ondenkbaar is, dat men Nederlandsche miliciens zou verplichten om tot een contingent van 8500 per jaar in Indië te gaan dienen. Het is een duidelijk bewijs, dat die geachte spreker niet op de hoogte is van toestanden en opvattingen ten onzent. Iets anders is, dat wij moeten komen tot een contingentsuitbreiding voor Holland, wat er in de toekomst, n'en déplaise mijn vriend Duymaer van Twist, wel van komen moet. En dan kon worden overwogen, ho9 men het best aan miliciens gelegenheid kan schenken om vrijwillig voor b.v IJ jaar naar

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 215