214 INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT Ik heb een korpscommandant gekend, nobel menscb, goed millitair, aangenaam, beleefd, voorkomend en bovenal joviaal kameraad voor al z'n officieren; die eerst kameraad en daarna chef was en die z'n officieren, ook kapiteins, die oen of twee jaar in promotie met hem verschilden, geregeld met je en jij aansprak. Uit zijn mond was ,u" en „meneer" en een meer vormelijke beleefdheid, een grootere gereserveerdheid, een besliste wanklank geweest. Omdat hij wer kelijk een gentleman, een goed kameraad en een braaf chef was. Maar zoo zijn er slechts zeer, zéér enkelen. En zoodra een der gelijke verhouding niet bestaat, zoodra een hoogere chef z'n chefschap in alles op den voorgrond plaatst en een grooteren afstand bewaart tusscbèn zich en „inferieuren" treden ook andere vormen- verhoudingen op, dient het je en jou en wat dies meer zij te vervallen. Ik heb er helaas slechts heel sporadisch ontmoet, die dit begrepen. Omdat deze chef volgens S. een gentleman, nobel, beleefd, enz. is, is „U" in zijn mond een wanklank en moet hij tutoyeeren, en als hij tutoyeert is hij geen gentleman, daar is het heele betoog vsn S. op gericht 1 Duidelijk is het niet!

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 228