INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT 217 een groot deel van de juistheid en zekerheid van 't schot uit een kust- koepel werd prijsgegeven. Zijn slotconclusie luidt daarom „de Marine blij ve bij haar schepen en men late de kustversterkingen over aan de landmacht, waarbij zij in het wezen der zaak thuis behooren". W. geeft het vervolg van zijn opstel getiteld: „Een en ander naar aanleiding der Cavaleriemanoeuvres." Dit gedeelte handelt voorna melijk over het gebruik van de hulpwapens der cavalerie, n. 1. wielrijders, rijdende artillerie en mitrailleurs De beschouwingen, welke S. ons daarover geeft zijn de overdenking ten zeerste waard. De lezers van dit tijdschrift hebben in de le afl van dezen jaargang reeds een kort artikel over bedoelde cavalerie-manoeuvres aangetroffen van de hand van den majoor der Inf. II. A. Kooij. Een vergelijking van het vermelde in laatstgenoemd artikel omtrent de indeeling der mitrail leurs bij een cavaleribrigade met hetgpen W. over dit onderwerp zegt, doet ons zien, dat ook daarin verschil van meening bestaat, evenals zulks over de wijze van indeeling bij een infanterie-colonno het ge val is. In een Duitsch tijdschrift vonden wij omtrent het gebruik der mitrail leurs vermeld, dat ze diendon „um Krisen hervorzurufen und Krisen zu verhindern". Dit geeft ons wel een heel goed recept voor 't gebruik, maar nog niet voor de indeeling. Een voorhoede kan ook „Krisen" doorstaan. Moet zij dus mitrailleurs hebben De kapitein J. H. Boeije besluit zijn artikel „Geweer-Mitrailleurs, Stelsel-Madsen in het Buitenland" en geeft daarin een overzicht van gehouden proeven omtrent den invloed van de loopverhitting op de trefkans. Yoorts wijzen we nog op het vervolg-artikel van den len Luit. der Genie D. v. d. Berg, „Het hoofdaanvalsfront van Port-Arthur en zijn nabij verdediging." Dit opstel wordt toegelicht door talijke en nauw keurige teekeningen. C. E.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 231