le. Het nachtelijk vuur verkrijgt grootere beteekenis.
Dit voordeel zou in hoofdzaak alleen gelden voor de toestel
len van de 2e. soort, omdat die regelbaar zijn op de kleine
afstanden, waarop in nachtelijke ondernemingen hoogstens
gevuurd zal worden. Men zou voor zoo'n onderneming dan
alle toestellen op standvizier moeten instellen.
Wellicht dat de toestellen der 3e. soort in dit opzicht ook
eenig voordeel kunnen opleveren door te beletten dat bij al
te afwijkende hellingen, b. v. onder het loopen, wordt ge
schoten.
De toestellen der le. soort zouden voor dit doel alleen
bruikbaar zijn, indien ze voor zeer kleine hoeken ontworpen
waren.
2e. Het loopend schieten wordt mogelijk. Dit wellicht
zeer twijfelachtige voordeel zou alleen met die van de 2e.
soort kunnen worden verkregen; die van de 3e. soort beletten
het juist geheel, terwijl loopende vurende uit geweren met
toestellen van de le. soort wellicht steeds geschoten zou
worden onder den grootst mogelijken hoek.
3e. Daar de geweren niet kunnen afgaan onder hellingen
grooter dan 3° tot 5°, dat is dus b. v. in de draaghouding,
kan men dadelijk na een vuur een sprong maken, zonder
eerst vooraf door een vuurpauze voor palvleugelomlegging
de aandacht op dien sprong te vestigen of gevaar op te le
veren voor de aanvoerders.
Dit voordeel is aanwezig bij de meest hiervoren genoemde
toestellen, in de eerste plaats bij die der 2e. en die der 3e.
soort.
4e. Om dezelfde reden als onder 3e. genoemd is het gela
den geweer in viedestijd bijna altijd als ongevaarlijk te be
schouwen, ook zonder palvleugelomlegging.
Dit geeft naar de meening van de ondergeteekenden onge
wettigd vertrouwen en dus vergroot gevaar.
5e. Bij het onderwijs worden de leerlingen voortdurend
van zelf gewezen op het niet maken van te groote schoots-
hoeken.
Wil een toestel van de 2e. soort eventueel, voor dit opleidings-
doel bruikbaar zijn, dan mag het wel zeer nauwkeurig kun-
INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT
245