uur voor cavalerie over een eenigszins langeren afstand, een belangrijke krachtprestatie. Het wil mij dan ook voorkomen, hoe werkelijk ons toch reeds zoo kleine ruiterwapen gebaat zou zijn, door een toe voeging van een afdeeling militaire wielrijders-strijders. Een krachtige steun van ettelijke geweren in den rug verzekert niet weinig de meerdere volledigheid en verdere doorvoering harer verkenningen. En niet minder blijkt omgekeerd de wenschelijkheid tot oprichting van een corps wielrijders-strijders waarvan men ontegenzeggelijk zeer belangrijke diensten mag en kan verwachten. Mochten te voren wellicht de hooge kosten van aanschaffing der fietsen een bezwaar zijn, dan is ook deze hindernis op den bezuinigingsweg tot een minimum gereduceerd, door de opheffing der wielrijders Cie. in Atjeh, waardoor nu een 213 tal rijwielen ter beschikking kwamen. Ik meen me verder tot dit hoofdidee: „de wederoprich ting van een corps wielrijders-strijders" te moeten bepalen en voorloopig niet verder af te dwalen in details omtrent sa menstelling, sterkte, landaarden, bezoldiging, etc. Is eenmaal tot bovenbedoelde oprichting besloten, dan twijfel ik niet of de meer bijkomende bezwaren, zoo die zich mochten voordoen, zullen alle wel weg te ruimen zijn. Moge het bovenstaande er toe meewerken, deze reeds zoo lang bestaande kwestie opnieuw onder de aandacht te brengen van belangstellenden. A. R. F. van der Mark. 256 INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 272