wricht meer of minder diepte heeft. Alleen wanneer het ondergedeelte van het gewricht ten opzichte van het boven ste deel sterk naar achteren uitstak (hetgeen den harmonischen bouw zou storen en dan ook niet voorkomt) zou van een hefboom werking voor buiging van de voorknie sprake kunnen zijn. De werking der buigpezen bepaalt zich dan ook vrijwel uitsluitend tot den kogel en de daaronder gelegen gewrichten, terwijl nog eenigszins door den van de achtervlakte van de voorknie naar de pees van den hoefbeenbuiger verloopenden versterkingstak, de voorknie in achterwaartsche richting wordt getrokken, dus een naar voren doorknikken van dat gewricht wordt tegen gegaan. Deze versterkingstak ontspringt aan het onderste deel van het gewricht nabij het pijpbeen, waar de diepte van het gewricht het geringst is. Die tak moet dus een richting eenigszins schuin achterwaarts en naar beneden hebben om zich met den hoefbeenbuiger te kunnen vereeni- gen. Liggen de pezen van kroon-en hoefbeenbuiger evenwij dig aan het pijpbeen, dan zal de hoek, waaronder deze ver sterkingstak zich vereenigt met de pees van den hoefbeenbui ger, grooter zijn, dan wanneer die pezen nabij de voorknie dichter bij het pijpbeen gelegen zijn dan ter hoogte van den kogel. Een grootere hoek geeft bij sterke spanning van de buig pezen en den versterkingstak (zooals b. v. bij het neerkomen na een sprong) veel grooter kans van optreden van verscheu ringen ter plaatse, dan wanneer die hoek kleiner is. Een ontsteking juist op die plaats (de peesklap) komt zeer dikwijls voor. Die aandoening wijst niet op onvoldoende sterkte van den versterkingsband, want anders zou deze over de geheele lengte, of tenminste over een tamelijk groot ge deelte daarvan, ontstoken moeten zijn, hetgeen bij de typische peesklap niet het geval is. Om dezelfde reden schuilt de oorzaak niet in den hoefbeenbuiger, doch moet deze alleen gezocht worden in de rekking, die ter plaatse van den hoek op den samenhang tusschen pees en versterkingsband wordt uitgeoefend. Een smal zijn van de pijp onder het haakbeentje behoeft dus op zichzelf geenszins ongunstig te zijn. Dat zulks ook 262 INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 278