wel voorkomt bij geheel onvoldoende ontwikkeling van voor knie en kogel en wanneer de pezen over de geheele lengte zeer dicht bij de achtervlakte van de pijp verloopen, zooals bij de spillebeenen, is geen reden om de z. g. insnoering al leen reeds als een fout te beschouwen. Men moet veeleer bij de beoordeeling van de pijp alle om standigheden in aanmerking nemen en zich wel degelijk re kenschap geven van de oorzaken, die aanleiding geven tot het verloop der profiellijnen. Als vaste regel zal men bij de beschouwing van de pijp van ter zijde moeten eischen droge beenen, zuivere, fijne, doch vaste pezen, diepen kogel en sterk ontwikkeld haakbeentje. Wordt aan al deze voor waarden voldaan, dan kan het voorkomen, dat geen insnoe ring onder het haakbeentje bestaat; is deze echter wel aan wezig, dan is het paard om die reden geenszins minder te achten. Dit kan men in de praktijk menigmaal bevestigd vinden; bij vele deugdzame paarden vindt men de insnoering. De ge schiedenis vermeldt, dat een groot aantal der veelgeprezen afstammelingen van Turcmainatti dit zoogenaamde gebrek vertoonden. De aan het boveneinde lichte pijp is eigen aan vele der beste bloedpaarden, getuige het feit, dat de omtrek daarvan bij die dieren vaak slechts 12 a 13 van de schoff- hoogte bedraagt, tegenover 16 meermalen bij grove, zware paarden. Uiterste soliditeit van de fijne beenderen en pezen kunnen dan echter ruimschoots vergoeden wat er aan weinig compact weefsel minder aanwezig is. Door de insnoering af te keuren, zal men dus bij aankoop zijn keuze onnoodig beperken en heeft men kans vele deugd zame paarden uit te sluiten. J. van Slooten. Militair Paardenarts der le. klasse. INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT 263

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 279