304
INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT
natuurlijk aldus te verstaan, dat zij het leger zou willen opheffen, dat
de soldaten niet meer voor onteerende straf of gevangenis in aanmer
king komen. Dat is een streven onder de soldaten in Indië, dat men
slechts kan waardeeren. Nu zou ik gaarne van den Minister nadere
inlichtingen ontvangen, hoe het in den laatsten tijd in en met dien
hond is gegaan. Er zijn te Magelang straffen uitgedeeld, die in het
Voorloopig Verslag de vraag deden stellen, of men in Indië de vrij
heid van de militairen wel genoeg waarborgt. Daarop antwoordt
de Minister, dat er vrijheid is, maar vrijheid binnen de grenzen
van de krijgstucht. Tegen dit antwoord heb ik op zich zelf geen
bezwaar, het is alleen maar de vraag hoe dat antwoord in Indië
wordt uitgelegd. En nu vraag ik, wat er dan eigenlijk te Mageiang
is gebeurd. Wij weten dat een van de leden van dien bond, de soldaat
Mewe, er uit is gezet, dat die man, die 11 jaar dienst had, eerst opge
zonden is naar Ngawi, het strafoord, veroordeeld is tot een halt jaar
straf, doch dat onmiddellijk daarna bekend werd, dat daaraan geen
uitvoering is gegeven, maar dat men hem met een rood paspoort er
uit heeft gezet. Die man is op het oogenblik in Nederland terug.
Anderen, die ook in dien Indischen militairen bond hebben gewerkt,
van der Werf, Howell, Schults en Verwey, ridder in de Militaire
Willemsorde, die 17 jaar in Indië gediend heeft zonder straf, hebben
mij verklaard dat zij eerbied hebben voor dit vierde slachtoffer van het
streven naar menschelijkheid in Indië, zoials zij hem noemden.
Wanneer op die wijze iemand, met een rood paspoort uit Indië
weggejaagd, hier door zijn oud-kameraden wordt ontvangen en dezen
van hem verklaren dat hij geen schurk of misdadiger is, maar dat
hij het streven van den soldatenbond tot verheffing ook op gees
telijk en zedelijk gebied ten krachtigste heeft gesteund, dan vraag
ik de Regeering wat de aanleiding was, om dien man naar Nederland
te zenden. In Het Volk van 10 November 1910 lees ik:
„Mewe behoorde tot de ij verigste leden van den bond van soldaten
in Ned.-Indië „Voor Koningin en Vaderland". De hoofdbestuurders
van dien bond gebruikten den invloed, dien zij aan hun functie
ontleenden, ten voordeele van hen zeiven. Zij leverden, om zoo te
zeggen, den bond aan de militaire autoriteiten uit, en kregen daar
voor een vlugge promotie in ruil. Toen Mewe daartegen in een
circulaire aan de bondsafdeelingen met scherpe woorden protesteer
de werd hij overgeplaatst naar de klas van discipline.
„Naar wij vernemen is Mewe daar niet lang gebleven. Hij is
met een ,,rood paspoort" uit den dienst gejaagd en is thans in
Nederland terug."
Dit laatste is juist, maar omtrent het eerste vraag ik nadere in
lichtingen. Indien, wat best kan gebeuren, in zulk een bond leden
en bestuur onderling moeilijkheden hebben, waarom moet dan de
Regeering tusschenbeide komen en de eene partij helpen tegenover
de andere? Ik geloof, dat de Regeering alleen de krijgstucht moet
handhaven op menschelijke wijze, en overigens het streven naar
verheffing aanmoedigen en niet tegenwerken.
Ten slotte deed de heer ter Laan mededeeling van de immer we-