INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT
311
de VoorzitterHet zou mij het aangenaamst zijn, wanneer ik
mij op dit oogenblik mocht bepalen tot de eenige quaestie die
eigenlijk de aandacht der Kamer heeft, nl. de quaestie der
aanschaffing van het veldgeschut (1) maar er zijn verschillende
sprekers die over andere onderwerpen het woord hebben gevoerd,
en ik moet dus verschooning vragen dat ik eerst beantwoord het
geen over die andere onderwerpen in het midden is gebracht, voor
ik mij begeef op het terrein dat door de geachte sprekers, die nu
het laatst het woord hebben gevoerd, bij uitsluiting is betreden.
In de eerste plaats wensch ik iets te zeggen over een punt van
groot aanbelang voor het geheele Indische leger, nl de werving.
Wanneer de werving voor het Indische leger inderdaad niet op
zoodanig wijze geschiedt, dat zij den strengsten toets der critiek
kan doorstaan, dan is aan het leger een grondslag gegeven, die niet
anders dan ondeugdelijk zou moeten heeten.
Nu is het zeker zeer opmerkelijk, dat omtrent het gehalte van
het Indische leger een groot verschil van gevoelen bleek te bestaan
tusschen de beide geachte sprekers, de geachte afgevaardigden
uit Rotterdam en uit Leeuwarden, die daarover het woord hebben
gevoerd. Want terwijl de heer Thomson in sterke termen dat ge
halte heeft afgekeurd, heeft de heer Verhey verklaard, dat zijns
inziens dat gehalte vooruitgaande was en er geeD reden bestond
om op dat leger een blaam te leggen.
Bij de werving hier te lande nu, moet het volgende worden in
acht genomen.
De agenten moeten in hun dagboek vermelden op welke wijze
zich voor de dienstneming aanmeldende personen in kennis zijn
gekomen met het feit, dat zij dienst kunnen nemen. Daardoor is
er direct al een controle verkregen op de wijze van aanneming.
Voorts is het hun ten strengste verboden hun betrekking is er
zelfs mede gemoeid om personen in herbergen of slecht befaamde
huizen te gaan opzoeken om hen daar voor den dienst te trach
ten te winnen.
Wanneer zich nu personen voor den Indischen dienst hebben aan
gemeld en zij komen te Nijmegen, dan wordt hun nog eens persoon
lijk door den commandant gevraagd, of zij eenigerlei bezwaar hebben
tegen de aanneming, terwijl hun zoowtl door den kapitein-kwartier
meester als door den commandant der compagnie de vraag wordt
gesteld op hoedanige wijze zij in dienst zijn gekomen. Eindelijk
wordt daarnaast op het allerlaatste oogenblik nog eens aan aange-
nomenen de gelegenheid geschonken een verzoek om ontslag in te
dienen.
Waar nu dergelijke instructies zijn gegeven, zou ik toch wel
willen vragen, of er reden is om over de wijze waarop die wer
ving geschiedt, den staf te breken, zoolang niet speciale feiten zijn
aangevoerd, waaruit blijkt, dat op de een of andere plaats praktij
ken zijn gebruikt, die het daglicht niet kunnen verdragen.
Ik wil den geachten afgevaardigden, die over den toestand van
1) UerfiTgeschut
Red~