voedsel opgenomen en de in de faeces teruggevonden hoe
veelheid.
En dat aftreksomnietje heeft de heer Yan der Burg ook
gebruikt: Tangl vond 70 in de faeces terug, dus 30
werd verteerd. Verteerbaarheid van Ca in hooi dus 30
en Ca in gras 60
Maar bij minerale stoffen gaat het geheel andersdaar som
mige aschbestanddeelen in het darmkanaal en dus met de
faeces worden uitgescheiden, nadat zij hunne diensten in het
lichaam hebben verricht. Waaruit volgt, dat de door den
heer Van der Burg gegeven cijfers van verteerbaarheid niet
bruikbaar zijn, daar zich in faeces ook een gedeelte bevond,
dat als uitscheidingsproduct moet worden beschouwd. En
zulks is steeds het geval. Ook dan wanneer voedsel wordt
verstrekt, dat absoluut geen kalk bevat, wordt nog kalk in
de faeces gevonden.
Op die wijze is dus onmogelijk aan te toonen of er een
verschil tusschen de verteerbaarheid bestaat van Ca in hooi en
van Ca in gras. Dat er verschil zou bestaan wordt verder
weersproken door de proeven van Wolff, die bij schapen
experimenteerende met hooi en met groene klaver in het
eerste geval 94.7 en in het tweede geval 95.3% van de ver
strekte kalk in de faeces vond.
En waar de redeneering van den heer Van der Burg voor
het hier bedoeld gedeelte juist gebaseerd is op dat verschil
in verteerbaarheid is het duidelijk, dat die redeneering niet
steekhoudend kan zijn en mag hij op grond van haar aan Dr.
Dekker niet het recht ontzeggen de reeds meergenoemde
conclusie te trekken.
De heer Yan der Burg heeft echter meer argumenten om
het betoog van Dr. Dekker van onwaarde te verklaren en wij
dienen daarom eerst weer naar hem te luisteren.
De heer Van der Burg beschouwt nu het gedeelte van de
kalk, dat in het lichaam is achtergebleven, dat is de hoeveel
heid, welke zich in het voedsel bevond verminderd met het
geen langs de verschillende wegen werd uitgescheiden, dus
wat werd gevonden in faeces, urine en zweet.
Aan een dergelijk overzicht zullen we meer hebben.
20
INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT