318
INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT
Het tweede artikel in verband met de kustverdediging is getiteld:
„Is overgang van de kustartillerie naar de Marine wenschelijk De
lezer zal zich herinneren, dat in het reeds aangehaalde artikel van
Kapitein Rarmeft eveneens deze vraag besproken werd, en dat diens
conclusie luidde „de Marine blijve bij haar schepen."
Nam deze schrijver slechts één enkel punt, in de M. v. T. van meer
genoemd O. v. W. aangevoerd als motief vóór den overgang, in be
schouwing, de Kapiteins de Josselin de Jong en Ortt gaan de M. v,
T. wat meer uitvoerig behandelen.
Uit den aard der zaak is een objectieve beoordeeling dezer angele-
genneid moeielijk, temeer daar belangen van het wapen der artillerie
zooals ook de schrijvers opmerken door den eventueelen overgang
zouden worden geschaad.
Toch moeten we erkennen, dat de beide kapiteins het mes der critiek
uitstekend weten te hanteeren De bewoordingen der M. v. T. geeft
den critici stof tot menige geestige opmerking, hier en daar tot een
woord van spot. Zij meenen te mogen veronderstellen, dat bij onvol
doende kwaliteit der motieven, welke voor den overgang moesten plei
ten, men zijn heil heeft gezocht in de quantiteit.
Ue conclusie der schrijvers luidt dan ook, dat de overgang der kust
artillerie naar de Marine niet noodig is en nadeelig voor de kustver
dediging is te achten. Ook ten aanzien van de bezetting van en de
bevelvoering in de kustversterkingen wenschen zij als grens tusschen
zee-en landmacht do natuurlijke lijn, die land en water scheidt.
De le Luitenant adjudant der Genie D. van den Berg vervolgt zijn
artikel „Het hoofdaanvalsfront van Port-Art'nur en zijn nabij verdedi
ging." In dit opstel wordt het hoofdaanvalsfront in zijn onderdeelen
in behandeling genomen o a. treffen we daarbij ook aan een beschrij
ving van de met electriciteit geladen ijzerdraad hindernis van fort No. IV.
S. somt aan het slot de hoofdgebreken op, welke aan het front
kleefden en komt daarbij tot een aantal van niet minder dan 20.
Bij de beoordeeling der versterking van Port Arthur, mag men niet
vergeten, dat deze plaats nog slechts enkele jaren Russisch bezit was.
Voorts wijzen we nog op het vervolg artikel van B „De verpleging
van het Fransche leger gedurende den veldtocht van 1812 in Rusland."
Andermaal leert ons deze studie hoe noodzakelijk het is de leiding en
den dienst op de étappelijn in één vaste hand te vereenigen, en dezen
chef een voldoend aantal initiatief ontwikkelende etappe-commandanten
toe te voegen. Slechts op die wjjze kan voorkomen worden, wat in
WilDa met de uitgehongerde troepen der grooto armee geschiedde.
Groote voorraden levensmiddelen waren aanwezig o. a. 40 dagen meel
voor 100.000 man, vee voor 30 dagen enz, maar zoo zegt S.
de ordenende hand ontbrak, die ze aan de troepen had moeten
uitdeelen.
Aan het slot van zijn artikel vestigt S. nog de aandacht op een
4-tal punten, waarbij we o. a. vermeld vinden, dat op spoorwegvervoer