INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT
319
in het etappengebied niet te veel mag gerekend worden. Op die uit
spraak valt, dunkt ons, wel wat af' te dingen.
Ook tvordt gewezen op de noodzakelijkheid van meerdaagsche voorra
den bij den man en op de voertuigen, die den troep overal volgen,
vooral zoo noodig bij vervolgingen, terugtochten enz.
Zeer waar, maar even waar is het, dat elk ration meer bij den man
het vervolgingsvermogen vermindert.
Ten slotte vermelden we nog het artikel „Documenten en Hypo-
tesen," door F. de Bas en Graaf J. de T Serclaes de Wommersom,
waarin deze schrijvers, hoewel medestanders van Generaal G. J. W.
Koolemans Beynen in diens streven, om JN'eerlands wapeneer van
1815 te zuiveren van door vreemden daarop geworpen smetten, dezen
Generaal er attent op maken, dat het noodig is, bij dat streven slechts
te steunen op olficieele documenten, doch dat men zich van hypotesen
dient te onthouden.
Mavors 1912 No. 1.
De le Luit. Ten Broecke Hoekstra geeft de uitwerking van „Veld
dienst-opgave 1.
De opgave lijkt ons wel wat al te eenvoudig. Het bijgevoegde
schetskaartje is totaal overbodig, daar alle vragen zonder meer uit
het voorschrift kunnen worden beantwoord. Wel is waar is Mavors
het tijdschrift voor officieren van Reserve, Militie, Landweer enz
maar dat sluit de keuze van onderwerpen, waarbij wat meer beroep
op het gezond verstand gedaan wordt niet uit.
Meer geschikt lijken ons daarom onderwerpen in den geest als dat
van den Kap. v/d Gen. Staf A. van Mens, getiteld: „Gebruik van een
eskadron, bij een troepen-afdeeling, samengesteld uit verschillende wa
pens. Een lezenswaardig artikel vooral omdatvelen het
wellicht niet eens zullen zijn met de wijze, waarop S. het eskadron
cavalerie in een bepaald geval gebruikt. Wij zouden het precies an
dersom gedaan hebben. De lezer van het artikel kan tevens kennis
maken met het onderscheid tusschen een ophelderings- en een ver
kenningspatrouille (ook bij ons hebben we tijdelijk die benamingen
gehad). Alle verkenning dient ter opheldering zouden we zeggen.
De le Luit. F. G. de Veer behandelt het overtrekken van niet al
te breede rivieren door wielrijders afdeelingen.
Een bijgevoegde photo geeft ons een kijkje op de uitvoering daar
van. Hoewel de photo ons een kanaal met mooie hooge oevers en
hoornen daar langs, te zien geeft, verzekert de schrijver dat het over
trekken bij minder gunstige oevergesteldheid ook kan geschieden.
Maar de afdeeling moet steeds minstens 25 K G. aan materialen me-