vinden en mag daarop ook meer gerekend worden bij de voortgezette brigade-oefeningen en groote manoeuvres. Ook dan zou ik het laatste kwartaal als rustperiode voor den troep willen zien aangemerkt en die maanden voor de officieren speciaal besteed willen zien aan hunne wetenschap pelijke en taktische vorming. De troependiensten waren dan vrijwel uitsluitend over te laten aan het onderofficierskader met indeeling, indien noodig, van een minimum aantal offi cieren, terwijl in dit tijdperk ook aan het theoretische en praktische onderricht van het kader een ruime plaats zou kunnen worden ingeruimd. Alhoewel ik mij zeer goed bewust ben, dat tegen eene re geling als de door mij in dit schrijven voorgestelde, min of meer ernstige bezwaren bestaan, waaronder de reeds door mij genoemde veelvuldige overplaatsingen, zoo geloof ik toch zeker, dat voorschriften in dezen geest door het legerbestuur uitge geven, aan het leger, althans aan het hoofdwapen, zeer ten goede zouden komen. En slechts in het belang daarvan heb ik de pen opgevat. J. C. C. Sandberg. INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT 355

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 373