honden te vereenigingen, waarvan de een bijv. een goed waker is, de andere een aanvallende neiging heeft en de derde bijv. bijzonder speurvermogen heeft als dit noodig is om het spoor van indringers te wijzen. Moeten we nu in die combinatie van 2 of meer honden teven en rekels vereenigen, zoo ja, in welke verhouding, zoo neen, welk geslacht dan nemen. De Heer Kessler wil alleen teven gebruiken. Hij maakt de reu's, die niet noodig zijn voor de voortteling, gewoon af. In den bronstijd wordt de hond opgesloten en doen de andere dienst voor haar. Daarentegen was Maj. Richardson bij het gebruik van Bull-Mastiffs beslist voor reu's, dus juist het tegengestelde. Vergeten we bij dit oordeel vooral niet, dat bij de Bull-Mastiffs het aanvallende element voor zit, zoodat ik nog niet overtuigd ben, dat bijv. eene combinatie van 1 reu en 2 teven niet goed zou zijn. De Bull-Mastiffs worden altijd in gezelschap van hun geleide gebruikt, zoodat het nadeel dat de reu's gaan passagieien in den bronstijd van een teef, ergens in de buurt, ondervangen wordt door den geleider, die de hond vast heeft. Men weet ook, dat blaffende mannetjes waakhonden zich stilhouden als er" een teef passeert, vooral in den paringstijd; dit is een middel, dat door inbrekers bij .boeren en buitenplaatsen gaarne wordt toegepast. De bewakingsdienst x) is moeilijk te leeren en eischt eene voortdurende oplettendheid. Het is natuurlijk het beste, als de hond het te bewaken terrein ook bewoont, er als 't ware altijd is. Daarom plaatse men het hok of de hokken in het centrum en leere nu den hond eerst het opletten en aanblaffen, zooals dat heel duidelijk omschreven wordt in het boekje van den Heer Kessler. Door een helper worden geluiden gemaakt en de reden opgezocht met den hond, wiens aandacht moet wor- INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT 371 1) In engeren zin, dus als erf- of waakhond, is het een eigenschap van het ras. De groote Deensche hond is er onbekend. In ruimeren zin, wanneer dus eenige honden een onbewoond erf, verdedigings werk of zoo iets hebben te bewaken, is het veel moeilijker, omdat de hond dan aan zich zelf is overgelaten, niet mag vastliggen en toch niet mag wegloopen, wordt aangevallen en moet standhouden tot menschelijke hulp opdaagt, in het kort een hooge graad van africhting moet bezitten. Ik ben die oefeningen ook begonnen met de honden al heel jong aan hun terrein te wennen, daar te huis vesten en te voeden. Neigingen tot uiibreken worden tegengegaan, ouder zijnde gestraft. Hielp niets, zoodat de hond een afkeer toonde op die plaats te blijven, dan moest hij worden weggedaan.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 389