den nog niet; doch is er wel eens ernstig over gedacht. De patrouillehond moet evenals de politiehond, waarschuwen voor verdachte bewegingen door een zacht gebrom, vooral 's nachts, een stuk terrein kunnen afzoeken en zijn meester beschermen, als die wordt aangevallen. Om in die richting nu met vrucht iets te kunnen verkrijgen van het particulier initiatief van bijv. onze mindere militairen zouden zij eerst moeten zien, wat een goed, afgerichte hond kan doen. Niettegenstaande daartoe bijv. in den Haag nog al eens gele genheid is, heeft men nu bij de politie toch dit stelsel verlaten en het meer zekere genomen van africhting door een vast persoon. Deze levert de hond af, licht den nieuwen verzorger in, waartoe deze eenigen tijd de africhting bijwoont of verschil lende demonstraties medemaakt en dan gaat de hond over bij den dienst. Zoo zou, terugkomende op het denkbeeld van een centrale dresseerschool, daar de plaats zijn, waar aanstaande leiders van politie-, waak-, wacht- of patrouillehonden werden ingewijd in de geheimen van het vak om dan met de afgerichte exemplaren de wereld in te gaan, en zelf weer hun plaatsvervangers in te leiden. Dit lijkt me voorshands den eenigen weg om met vrucht het hondenvraagstuk in voor onze tropen gunstigen zin op te lossen en er dat nut van te trekken, dat er met eene rationeele toepassing van verwacht mag worden. Als we lezen, dat de Mil. Postduiven niet aan de ver wachting beantwoorden, ligt dat niet aan de duiven, maar aan de organisatie van den dienst, die noodig maakt, dat telkens nieuw personeel daarmede moet omgaan. Dat komt ten nadeele van de dieren, die dan slechter werk leveren. Als dus de eisch gesteld wordt, dat een patrouillehond met iedereen mee moet kunnen, en er wordt goed werk van ver wacht, dan moet dat „iedereen7' beperkt worden tot dezulken, die geleerd hebben met zoo'n dier omtegaan. We behoeven niet meer te beproeven öf een hond kan afgericht worden voor een dier doeleinden de mogelijkheid daarvan staat al lang vast. De vraag isde geschikte soorten en de geschikte personen daarvoor te krijgen. En de oplos sing hiervan is niet gemakkelijk; gegeven het feit, dat op dit INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT 377 I. M. T. 1911. 25

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 395