gangen achteruit, het wordt kreupel, herstelt tijdelijk en het
eind is op reformstelling nadat het een leeftijd bereikt heeft,
waarop men in de Europeesche legers het paard als op zijn
krachtigst beschouwt.
Ik wil hiermede niet gezegd hebben, dat bij alle afkeuringen
het tekort aan kalk een rol heeft gespeeld. Natuurlijk niet.
Maar wel is het mijne vaste overtuiging dat die nadeelige
invloed grooter is dan door velen wordt gedacht.
Ik ben hier wat breedvoerig moeten zijn, om duidelijk te
laten uitkomen op grond van welke redeneeringen de heer
Van der Burg concludeert, dat Dr. Dekker geen recht had tot
het trekken van zijne conclusie dat onze paarden een beslist
te kort aan kalk hebben, uitgaande van de minima van Wolff
en Tangl en waarom naar mijne meening de argumenten van
den heer Van der Burg totaal onjuist zijn.
Ik geloof de kwestie duidelijk genoeg te hebben gesteld,
zoodat iedere belangstellende zich een oordeel kan vormen
over.de zaak.
Van de vraag toch, wie in deze aangelegenheid gelijk heeft:
de heer Van der Burg of Dr. Dekker, hangt zeer veel af.
Zooals uit het voorgaande blijkt, sta ik geheel aan de zijde
van Dr. Dekker en zelfs ga ik op grond van mijne ervaring
in deze materie veel verder dan hij in zijne conclusies is
gegaan.
De onderzoekingen van Dr. Dekker leveren mij het bewijs,
dat onze paarden beslist te weinig kalk in hun voedsel vinden
en dat het grootste gedeelte der Australische paarden, laat
het bij vele zijn in geringe mate, lijdt aan een verstoord kalk-
evenwicht.
Is zulks juist, dan mag het ons niet meer verwonderen,
dat de Australische paarden in algemeenen zin tegenvallen
in hunne prestaties en zeker niet, dat hun gemiddelde dienst
tijd zoo kort is.
De schuld van die tegenvallers behoeft dan niet meer
gezocht te worden in het verknoeien der eskadrons door
sommige ritmeesters.
Nu weet ik wel, dat er personen zijn, die juist omgekeerd
redeneeren. Ze zeggen: de paarden worden misbruikt en om
INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT
27