Indische Begroeiing noor
De heer Thomson verkrijgt voor de tweede maal het woord en zegt:
Mijnheer de Voorzitter! Ik zou op dit oogenblik niet een beroep doen
op de aandacht der Kamer, wanneer ik mij niet verplicht rekende
een opmerking te moeten maken met betrekking tot ons budgetrecht,
een opmerking, die mij voorkomt van gewicht te zijn. Het betreft het
punt, ten aanzien waarvan door de Regeering een inlichting verstrekt
is, die niet klopt met de mededeelingen, die mij zijn verstrekt en die
wanneer de inlichting van de Regeeringstafel onjuist is, een licht werpt
op de behandeling van militaire zaken aan het Departement van Ko
loniën, waardoor het naar mijn bescheiden meening voor de Kamer
plicht zou worden te overwegen, of zij een dergelijke methode van
handelen nog langer kan aanvaarden.
Ik zal dat punt even bespreken, en verder van de Kamer geen
aandacht vragen voor de andere zaken, die in het debat zijn gebracht.
Ik zal dus zwijgen over de andere belangrijke zaken buiten de ver-
wapeningsquaestie en ook de verdere onderdeelen van de verwape-
ningsquaestie laten liggenniet ingaan dus op de redevoering van
den geachten heer Duymaer van Twist, die trouwens door hetgeen
de heer Colijn opmerkte zakelijk reeds voldoende is wederlegd. Hij
was ik onderstreep dit volkomen buiten de quaestie, toen hij de
meening uitsprak, dat ten aanzien van de keuze van het berggeschut
reeds indertijd een beslissing was genomen. Die beslissing gold slechts
het beginselde verwapening van de artillerie en daarop wensch ik
niet terug te komen. Ik zal er gaarne toe medewerken, de gelden te
voteeren, die voor de zeer urgente verwapening van de Indische ar
tillerie noodig zijn.
Nu heeft de Minister gezegd, dat het de usance van het Departement
van Koloniën is om uitgaven voor proeven te doen en daarna bij de
Kamer te komen en te zeggen nu heb ik zooveel geld noodig voor
definitieve voorzieningen.
Die methode is in beginsel niet onjuist, omdat het dit ben ik
met den Minister eens noodig kan zijn, dat men, om geen stagna
tie te veroorzaken, voortdurend materieel naar Indië moet zenden dat
voldoet. Doch er is een grens. Wanneer men ziet, dat deze post, groot
3| millioen, is een amalgaampost, waaruit verschillende zaken kunnen
worden aangeschaft, kan men begrijpen, dat op die manier voorzienin
gen kunnen worden getroffen, waarbij het de vraag is of men de
Kamer er niet in dient te kennen, of men zijn bevoegdheid niet over
schrijdt en het budgetrecht van de Kamer niet voorbijgaat.
Dit is in het verleden, naar mijn meening, inderdaad herhaaldelijk
het geval geweest.
Wanneer de Minister zich beroept op antecedenten, zou ik zeggen
gaat die antecedenten na, gaat na wat men op die manier aan het