426
INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT
ten Yorigen jare door kapitein de Boer zelf voor Indië onaannemelijk
waren verklaard. Nu wil ik deze vraag aan de Kamer voorleggen:
wanneer men nu als Minister staat voor een dergelijken loop van zaken,
of het den Minister dan inderdaad euvel kan geduid worden, dat hij,
toen de resultaten waartoe de kapitein Gooszen eindelijk gekomen
was, hem bekend waren, dien kapitein in de gelegenheid gesteld heeft
om zijn project te laten uitvoeren. Hst is waar, de firma Schneider
heeft in den loop van dit jaar, toen het kanon-de Boer nog niet gereed
was, gepresenteerd een bergkanon, dat zij bezat, naar Nederland of
naar Indië ter beproeving uit te zenden, en het is ook waar dat de
Regeering daarop niet is ingegaan op grond dat zij van te voren wist
dat dat kanon niet was dat wat wij in Indië behoeven. Daarbij moet niet
vergeten worden, dat men in Servië over het nieuwe berggeschut van
de firma Schneider niet tevreden is.
Nu is mij daareven tegengeworpen: ja, maar de firma Schneider
was eigenlijk in concurrentie met de firma Krupp, en het was dus wel
te begrijpen, dat de firma Schneider het kanon, dat zij gereed had,
niet wilde toonen, uit vrees, dat het bij de firma Krupp zou worden
nagemaakt.
Ik zou willen vragen, als een Regeering twee officieren heeft, en de
een wordt door haar uitgezonden om te overleggen over de constructie
van een kanon, terwijl de ander uit eigen beweging naar een andere
firma gaat om een kanon te doen gereed maken, of men dan spreken
kan van concurrentie
Wanneer de firma Schneider een kanon had gehad, dat aan de
Indische eischen voldeed, dan zou de kapitein Gooszen geen reden
hebben gehad om dat kanon niet te nemen.
Nu is de geachte afgevaardigde uit Utrecht nog eens teruggekomen
op de constante practijk aan het Ministerie van Koloniën, en hij is
geëindigd mij een concrete vraag te doen. Hij heeft blijkbaar niet
genoeg aan de verklaring, zoo straks door mij afgelegd, doch wenscht
nog een nadere declaratie van mij te ontvangen. Nu, ik wil gaarne
nog eens herhalen wat ik straks heb gezegd, en in nog scherper vorm
dat ik niet alleen bereid ben de aanbieding van de firma Schneider,
om een tweetal kanonnen, of één kanon, naar Indië te zenden om daar
te worden beproefd, te aanvaarden, maar dat ik ook van die bereid
willigheid aan de firma mededeeling zal doen. Ik hoop, dat deze
categorische verklaring bij den geachten afgevaardigde elke gedachte
zal wegnemen, alsof het er den Minister om te doen zou zijn, in deze
de concurrentie af te snijden. Dat heeft nooit in mijn bedoeling ge
legen en ligt er nog niet in.
De heer Colijn, voor de tweede maal het woord verkregen hebbende,
zegt: Na de laatste woorden door den Minister gesproken, geloof ik,
dat wij tot de vredessluiting zijn genaderd, maar ik meen toch nog
een enkel woord te moeten zeggen, en wel omdat ik vrees, dat deze
quaestie telkens in de Kamer opnieuw zal oprijzen. Er is wel eens
gezegd, naar aanleiding van de toestanden aan het Ministerie van Oor
log, dat er aan dat Ministerie een spook rondwaart, en dat men dit