428 INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT Mijnheer de Voorzitter! De heer Colijn heeft vanmorgen in zijn eerste rede gezegd, dat er geen vrije mededinging was geweest tusschen de twee fabrieken, en hij eischte toen öf uitstel van de behandeling van deze geheele zaak, of uitzending ook van het andere kanon. Dit laatste is door den Minister toegezegd en in zoover kan de heer Colijn voldaan zijn; maar vooral uit zijn redevoering bleek, dat hier iets niet in orde is. Door dit geheele debat is wel duidelijk geworden, dat ik vanmor gen te vroeg toegegeven heb aan uw opmerking, Mijnheer de Voorzitter, dat wij met de behandeling van de geschutleverantie nu niet moesten beginnen. Het geheele debat van heden bewijst, dat wij eerst het verslag van de Krupp-commissie hadden moeten openbaar maken met het Regeerings- antwoord daarbij, en wij eerst daarna volkomen zuiver zouden staan. Ik kan dit natuurlijk op dit oogenblik niet bewijzen, maar geen lid der Kamer zal dit met mij oneens zijn. Thans is echter het debat te ver voortgeschreden om nog op mijn motie terug te komen. Wij hebben nu een uit den aard der zaak onvolledig debat gehad, maar enkele zaken meen ik nog even nader te moeten bezien. Het blijkt nu, dat kapitein Gooszen eigenlijk de eenige man is, die verklaard heeft, dat het kanon van den heer de Boer niet deugt, waarmede dus wel zeer duidelijk is in het licht gekomen, dat het voor een groot deel aan de wijze van behandeling ligt, dat ook deze zaak scheef loopt; dat de opdracht aan één persoon zich hier wreekt. Wij hebben ook gehoord, dat her, kanon, dat de firma Schneider al klaar had, niet geschikt werd geacht voor Indië, maar hoe dit is uitgemaakt, weten wij niet; waarschijnlijk ook op dezelfde mauier. Hier is dus weer de oude geschiedenis van de concurrentie van do fabrieken, waarbij nu bomt de concurrentie van twee officieren, een van die dingen, die in dit debat zeer onaangenaam aandoen. Wij hebben gehoord, hoe een officier als de heer de Boer niet zegt wat eigenlijk zijn bedoeling is; hoe hij den Minister, zijn chef, om den tuin leidt; hoe hij spreekt van een bezoek aan Rome, terwijl het geldt een bezoek aan de fabriek in Frankrijk. Wat zit daar achter? Waarom zegt de heer de Boer niet ronduit waarom het te doen is? Indien deze officier inderdaad bedoelde een beter kanon voor het In disch leger te maken, kon hij overtuigd zijn, dat die poging aangenaam zou zijn aan de Regeering en zijn chefs. Waarom gaat hij dan met leugens om en komt hij niet voor de waarheid uit? Omdat precies hetzelfde was opgedragen aan den heer Gooszen? De eene officier oordeelt over het werk van den ander. Het is dus, naast de concur rentie van de firma's, een onwaardige concurrentie van officieren on derling in hetzelfde leger, wier persoonlijke belangen aldus op een heel verkeerde wijze tot uiting komen. De heer de Boer heeft blijk baar klaar willen wezen, vóór de heer Gooszen begon. Hij heeft een voorsprong willen hebben en meende dit te moeten doen door de zaak geheim te houden. Waar het aldus staat, is het geen wonder dat een geschiedenis als deze in de Tweede Kamer meer stof opjaagt dan ge woonlijk het geval is. Het is echter volstrekt niet het eenige, maar zelfs het voornaamste bij deze IXde afdeeling van hoofdstak II der

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 446