430 INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT het geheele debat. Ik zal dit ook niet doen. De Minister heeft verschil lende toezeggingen gedaan, en ik wacht af. Maar ik wilde gaarne, dat hij aan de Kamer overlegde alle omstandigheden, waaronder de soldaat Mewe is ontslagen, waarover ik het hedenmorgen had. Vervolgens komt de Minister op tegen hetgeen men gezegd heeft over de werving. Hij zeide toon eens aan, dat uw bewering juist is gij spreekt slechts in het algemeen. Mijnheer de VoorzitterDit treft mij niet, want ik heb over de werving niet gesproken. Maar ik wil aan het verlangen van den Mi nister wel voldoen. Laat hem beginnen de platen te doen wegnemen, waarop zulk een onjuiste voorstelling van den dienst in Indië gegeven wordt. Deze platen zijn overal verspreid en de Minister weet zeer goed, althans hij moet dit weten, dat wat daarop aan de soldaten wordt voorge spiegeld, slechts hooge uitzondering is, en lang niet ieder die naar Indië gaat, op die wijze wordt behandeld en met dat voorgespiegelde pensioen terug kan komen. Laat de Minister eerst deze grondfout wegnemen, dan zal ik hem nog wel andere staaltjes geven. Maar hij moet eerst toonen, zelf de waarheid te willen. De heer de Waal Malefijt, Minister van Koloniën Mijnheer de Voorzitter! Ik wil gaarne den heer ter Laan nog een kort antwoord geven. Ik zal de redenen van het ontslag van den soldaat Mewe schriftelijk aan de Kamer doen toekomen. Ik zou ze wel mondeling kunnen geven, want ik heb de stukken bij mij, maar het kan even goed schriftelijk gebeuren en misschien heeft de heer ter Laan er dan zelfs nog meer aan. Het spijt mij, dat een der geachte afgevaardigden een zoo kras woord heeft gebruikt van afkeuring der handelingen van ambtenaren aan mijn Departement. De heer ColijnAbsoluut nietik heb geen enkele beschuldiging geuitik heb geconstateerd, dat er in de Kamer zulke geruchten tel kens opduiken. De heer de Waal Malefijt, Minister van Koloniën: De geachte af gevaardigde zegt nu, dat hij dit niet bedoeld heeft; dat hij geen woord van afkeuring heeft gesproken, maar alleen gewezen heeft op een gerucht. Dat doet mij dan zooveel te meer genoegen. Ik had er aanvankelijk een anderen indruk van gekregen- Welnu, tot geruststelling van den geachten afgevaardigde wil ik gaarne toezeggen, dat ik, speciaal wat de militaire aangelegenheden aangaat, nog nauwkeuriger dan tot dusver zal toezien. Ik zou even wel gemakkelijk kunnen aantoonen, dat het toezicht, hetwelk tot dus ver op de ambtenaren ook van die afdeeling is uitgeoefend, allerminst illusoir is geweest. Ik zal dat echter niet doen het is voor mij ge noeg hot besef te hebben, dat het zoo is. Wat nu het gerucht aangaat waarop die geachte afgevaardigde zin speelde, wil ik alleen dit zeggen. Zoo vaak een van de leden mij eenige handeling kan aanwijzen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 448