432 INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT een voorstander van het parabellum-pistool te zijn, zeide toch in zijn artikel: „Gaan wij nu bovendien nog na:... dat het schieten in een zoodanig rnelée op zich zelf reeds uit den booze is, omdat men nooit zekei is, dat de tegenstander niet juist zal uitwijken als men schiet, en men dus langs hem heen of onder zijn arm door, ook met een revolver, een vriend kan raken;".... enz. In dat betoog, ten gunste van het parabellum-pistool, lag te gelijker tijd, zonderling genoeg, opgesloten, dat men het verkeerd vindt voor handgemeen het schietwapen te gebruiken. Wanneer die verkeerdheid nu bij een revolver bestaat, dan geldt die zooveel te meer bij een pistool met een zóó groot indringingsver- mogen als het parabellum-pistool, dat meer dan een kilometer afstand draagt, zoodat men de zekerheid heeft, dat men door een, ja zelfs meerdere personen heen schiet. In de tweede plaats, terwijl onze revolver de gelegenheid heeft een vijand oogenblikkelijk buiten gevecht te stellen, heb "ik niet de overtui ging, dat dat het geval is bij het gebruik van'het parabellum-pistool, omdat, wat men noemt het buitengevechtstellend vermogen of de stop ping power" te gering is. Do Minister zegt in de Memorie van Antwoord, dat die stopping power voldoende is. Waarop baseert Zijn Excellentie die bewering? Vroeger heb ik dat tegengesproken en nu komt men weer met de zelfde bewering. Ik houd echter staande, dat dat niet het geval is, tenzij mij de bewijzen worden voorgelegd. Ten gevolge van de kleine doorsnede en van de omhulling van den kogel moet men iemand meermalen raken zonder dat hij wordt neergelegd. Voor nog kleinere kalibers die niettemin ook reeds in meerdere Staten zijn ingevoerd werd dat officieel erkendde Normaal-schietschool gaf toe, dat het parabellum-pistool, waarmee het leger in Zwitserland en in Bulgarije is bewapend, door de geringe stopkraeht, niet voldoet. Op een studiereis, die ik dezen zomer heb gemaakt en waarbij ik de verschillende geschut- en wapenfabrieken heb bezocht, werd mij een pistool getoond, voor het Noord-Amerikaansche leger aangemaakt, waaraan de eisch was gesteld, dat het kaliber 11,4 m. M. zou zijn. Ik heb een kogel van die revolver bij mij._ Het is een houten kogel, die met aluminium omhuld is eenvoudig met het oog op het vermogen om buiten gevecht te stel len. Het aangevraagde wapen heeft slechts 8,8 m. M. kaliber, de te genwoordige revolver 9,4, doch die heeft een looden onbe'kleeden kogel. Nu zal men vragen: hoe komt dan het legerbestuur er toe een uitspraak te doen_ ten gunste van een dergelijk pistool? Het antwoord hierop is eenvoudig: de zelflaadpistolen zijn een modeartikel, en wanneer een dergelijk modeartikel gefabriceerd wordt door de industrie, kan men er zeker van zijn dat het successievelijk wordt ingevoerd', ook zonder dat men de overtuiging heeft dat het pistool ook inderdaad voldoet aan de eischen, die men aan een vuurwapen voor het hando-e- gemeen moet stellen. De een doet het den ander na. Het is een modeartikel zooals ook de voortdurende verkleining van het kaliber van de geweren een mode is geweest. Wij hebben indertijd gehad het vraagstuk van het kleinste kaliber der geweren. Dit is voortdurend

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 450