i! \Q/ ODerzichf Dan eenige Tijdscfiriffen. Mavors No. 2. De le Luitenant E. H. van den Akker behandelt het onderwerp „open en dichte tirailleurliniën." Een zeer dankbaar, maar tevens een vrij lastig onderwerp, dat reeds vele pennen in beweging bracht. Te recht wijst S. er op, dat men bij de bespreking van deze aangelegen heid wel onderscheid moet maken tusschen het optreden van kleine en den strijd van groote afdeelingen. De noodzakelijkheid om vuuroverwieht te verkrijgen en het streven om gelijktijdig zooveel mogelijk bajonetten aan den vijand te brengen, noopt den aanvaller, zooals S. zegt op de korte afstanden dichte tirail leurliniën te gebruiken, al worden deze ook kwetsbaarder naarmate de dichtheid toeneemt. (De theorie, in één der laatste afleveringen van het Militar Wochenblatt verkondigd, als zou men op de kleinere afstanden de tusschenruimten kleiner kunnen nemen omdatde spreiding van het enkele geweer daar ook geringer is dan op de grootere afstanden, zouden we dan ook slechts willen beschouwen als theorie en niets meer.) S. eindigt met een opsomming van de gevallen waarin men in 't algemeen open, dan wel dichte tirailleurliniën zal gebruiken. De kapitein van den Generalen Staf A. van Mens vervolgt zijn ar- tiket, „Gebruik van een escadron bij een troepen afdeeling, samen gesteld uit verschillende wapens," op welk artikel we reeds in de vorige aflevering de aandacht vestigden. In dit gedeelte van het opstel wordt slechts weinig omtrent de Ca valerie verteld. S. wijst er op, dat men bij taktische oefeningen maar al te dikwijls vergat, dat het paard zijn quantum rust noodig heeft. De motieven, door S. aangehaald, om te betoogen, dat het escadron des nachts achter de voorposten moet worden teruggetrokken, zijn, dunkt ons, echter niet bepaald klemmend. Den volgenden dag, zoo zegt S., zal dit wapen naar alle waarschijnlijkheid een zware taak hebben. Gelukkig treffen we een oogenblik later de zinsnede aan „Bestond de noodzakelijkheid er toe, dan zou de brigade-commandant niet aar zelen ook gedurende den nacht zijn cavalerie te gebruiken." De Majoor van den Gen. Staf F. Dell voert in een artikel, getiteld, „Nieuwe ILustforten een pleidooi voor het gebruik van kanenncn van 24 c. M. L. 50 bij de eventueel op te richten nieuwe kustversterkingen. Het opstel is in hoofdzaak een bestrijding van hetgeen de kapitein J. L. Ranneft over die bewapening schreef, (zie de le afl. van het I. M. T. van dezen jaargang). Aan het slot van het artikel vermeldt S., dat het overweging ver-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 458