in de tropen gediend hebben. Wanneer het volk ziet, dat den
terugkeerenden soldaat eene betere broodwinning is gewaar
borgd dan hij vroeger heeft verlaten, en dat iedereen goed in
zijn levensonderhoud kan voorzien, wanneer hij een oppassend
militair is geweest, dan zal menigeen met minder tegenzin
denken aan een mogelijk in dienst treden. En vooral wanneer
de regeling om miliciens voor eenigen tijd naar Indië te zenden,
werkelijk tot stand komt, dan zal menig jong, karig betaald
werkman eerst eens achttien maanden lang een kijkje willen
nemen, en dan vrijwillig teekenen.
Maar het aantal betrekkingen, dat van Regeerings- en
gemeentewege voor gepasporteerde fuseliers kan opengesteld
worden, is slechts beperkt en in geen geval voldoende voor
dien stroom van gepasporteerden, welke ieder jaar uit Indië
terugkeert. Er moet dus naar een anderen uitweg uitgezien
worden.
Wanneer we een oogenblik onze aandacht vestigen op de
Indische maatschappij, dan valt direct een groot gemis opn.l.
het volkomen ontbreken van een werkenden stand. Er vestigen
zich in Indië uitsluitend „Heeren" of die zich als zoodanig
beschouwen, geen werklieden. De schilder, timmerman, metse
laar, schoenmaker, die in Holland een eenvoudig, degelijk werk
man is, voelt zich daar in Indië te deftig voor. Hij zet een
mooie hoed op, trekt een wit pakje aan, huurt de noodige
inlanders om het minste karweitje voor hem uit te voeren,
overvraagt met het oog daarop onbehoorlijk, en speelt op zijn
beurt werkgever, waar hij als werkman een behoorlijk bestaan
zou hebben. Iemand, die zelf aanpakt, en zich niet schaamt
voor het „vernederende" arbeiden, is in heel Indië eene groote
uitzondering. Daar de meesten daarenboven nog gewezen fuse
liers zijn, die gedurende hunnen diensttijd het handwerk vol
komen verleerd hebben, is het te begrijpen, dat in al die
ambachten het beroemde Indische „modderen" hoogtij viert
Ook de Indo's tellen bijna niet mede: hun zucht naar een
baantje, dat zoo min mogelijk zelfstandig optreden eischt en
hun een aangenaam plantenleventje mogelijk maakc, drijft hen
bij voorkeur naar den kantoorstoel, Regeerings-bureaux, enz.
waar zij dan ook goed op hun plaats, ja bijna onmisbaar zijn.
INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT
455