Uit het oude Yorstenbestuur, uit de beginselen van het
Patriarchaat hebben we nog overgehouden de vaderlijke zorg
van het Staatshoofd, van de Regeering, voor de onderdanen.
Gaan we nog niet zoo heel ver terug, om de gedachten te
bepalen een 20 jaren, dan was het geloof in een onfeilbare,
alles voorziende alomtegenwoordige Staatszorg het alleen
zaligmakende. Wie daaraan twijfelde was minstens genomen
„rood", wie 't anders wilde een gevaarlijk „revolutionair".
Zeker er zullen tijden geweest zijn, dat het mogelijk was
bij een Staatsbestuur in zijne eenvoudigste vormen om voor
alle belangen der onderdanen te zorgen en we weten ook dat
Paul Kruger en de vorst van Montenegro op die wijze veel
goed hebben gedaan, maar andere tijden, andere zeden; dat
gaat thans niet meer en het zou hersenschimmig zijn die
mogelijkheid nog eens weer te bepleiten.
Het Staatsgezag is zoo ontzachelijk uitgebreid, de Staatsbe
moeienis zoo in omvang toegenomen, dat er tegenwoordig
geen kijken naar is om van een Staatshoofd die kennis te
vergen. Tal van andere organen zijn ontstaan, die zich ieder
met een deel der Staatshuishouding bezig houden en voor
de belangen van het onder hun werkend personeel hebben
te zorgen.
Doch men kan alleen daarvoor zorgen als men zelf de
behoeften gevoelt, als men zelf in het midden geleefd heeft
van de groep of groepen, wier belangen men voorstaat. En
dat was niet het geval met de zich geleidelijk ontwikkelend
categorie van bureau-ambtenaren, menschen uitstekend voor
den bureaudienst, maar als monnikken staande tegenover
het werkelijke leven.
Daar werd dus met andere maten gemeten, dan het prac-
tische leven gaf; men voelde dat men niet kreeg, wat den
werkman toekwam en zoo ontstond een modern gildewezen,
waarbij de krachtspreuk „Help U zelve" in de hoogste mate
er toe heeft bijgedragen, de lijdelijke houding van afwachten
en „we zullen wel eens zien" te laten varen en de hand
aan den ploeg te slaan.
De excessen van de eerste pogingen uitgesloten, zal iedereen
volmondig moeten erkennen, dat die beweging en we zullen
INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT 471