nog onvoldoend krachtig blijken, weer buiten dressuur zal moeten stellen. De majoor Groeneveld geeft toe dat deze com binatie voordeelen met zich zal brengen, doch gelooftdat als de heer Boon (dus ook ik en ieder ander Cavalerie-Officier, die niet aan het ft. D. werkzaam is geweest, d. w. z. bijna allé) bekend was met de inrichting van en het werk bij het Remonte Depot, hij dat denkbeeld niet zou geopperd hebben. Het „waarom" laat de heer Groeneveld in het midden: het werk aan en de inrichting van het Remonte-Depot schijnt dus niet zoo eenvoudig te zijn, als het op het oog lijkt; men schijnt er dus een speciale opleiding voor noodig te hebben, wil men het in die richting tot iets brengen. We moeten dus ook weer voor deze werkkring „Specialiteiten" vormen en dit alleen zou voor mij genoeg zijn om te zeggen: „Schaf het Remonte-Depót af". Het mag een Zeeftewoordeel genoemd worden, maar het lijkt mij zoo toe, dat het op krachten brengen van vierja rige paarden nu niet zoo'n heksentoer is en dat goed voer, goed onderhoud en matige beweging van elk gezond, jong paard een krachtig dier zullen maken. Trouwens hoe ging het dan als er plaatsgebrek was aan het Remonte-Depot; ging er dan niet, zooals in 1908 toen ik het Depot-eskadron commandeerde, een belangrijk aantal jonge paarden die nog niet in dressuur mochten genomen worden van Padalarang naar Salatiga over en zijn die paarden niet behoorlijk op krachten gekomen en op hun tijd in dressuur genomen? De Comdt. v/h Depót-Eskadron was ook toen niet op de hoogte van het werk bij het Remonte-Depót. Verder heeft het Remonte-Depót m. i. nog een nadeel en wel de samenvoeging aldaar van artillerie bij cavaleriepaar- den. Omdat tot nu toe de inrichting beheerd werd door een Cavalerie-Officier bestond er van artilleristische zijde nogal eens jaloezie, die zich uitte in een twijfel of de Cavalerie niet altijd de beste paarden kreeg, als deze het R. D. verlieten en bij hunne wapens in dressuur genomen werden. Men zou daarom beter doen met de paarden, na den aankoop, niet te vereenigen, wat trouwens nergens voor dient en hen, on middellijk na aankomst op Java, in te deelen bij het wapen, 482 INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 502