INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT 519
Slechis ééne gedachte houdt hem bezig: „wat is het warm en wat is
het ver." De marschvaardigheid van den troep lijdt hier onder, omdat
èn de opgewektheid verloren gaat, èn de onoeeonomische wijze van
loopen de krachten meer dan noodig verbruikt.
4° De gave om te zien en optemerken wordt niet alleen niet aan
gekweekt, neen deze gaat hard achteruit waar ze aanwezig is Brengt
de doorsnee Europeaan van deze gave al heel weinig mee, leeren zal
hij weinig als de man niet van stonde af' aan worde gewend zijn
oogen beter den kost te geven, 't Is bedroevend hoe weinig de Euro-
peesche soldaten, na jarenlange dienst, afweten van de hen omringende
wonder mooie natuur. Wat hulpbehoevend zijn zij in het terrein, wat
vinden zij moeilijk den weg, wat weten zij slecht zich gedekt door
het terrein te bewegen. Land en volk kennen zij niet, namen van
bergen, rivieren, kampongs ontgaan ben, omdat zij er geen belang in
stellen, doordat zij er niet naar kijken.
Met Javanen is het al niet veel beter gesteld, wat betreft hunne
gave om te zien en optemerken. Echter is de invloed van hunne
jeugd, die spelende in de vrije natuur is doorgebracht, te groot dan
dat zij hunne natuurlijke opmerkingsgave zoo zeer verliezen als dit
met de Europeanen het geval is; maar achteruit gaan zij in dit op
zicht toch in 't leger ook.
Het minst spreekt het gebrek bij de amboineezen; daar zit ook
meer militaire spirit in en belangstelling in hun vak.
5° Vlotheid en besluitvaardigheid in het terrein worden geremd.
Een mar, die naar zijn voeten ziet, durft niet goed over een, uiteen
dunnen boomstam vervaardigde, brug te loopen de diepte, waarin
hij staart, trekt hem noodlottig aan.
Iemand die uitkijkt ontwijkt tijdig en handig kleine bindernissen en
zet uit gewoonte zijn voeten goed neer als hij eens niet naar beneden
kan kijken hij heeft meer vertrouwen in zichzelf en stoot zich niet
aan eiken steen, vooral 's nachts marcheert hij rustiger; zijn voeten
zoeken den weg.
6° De oplettendheid op patrouille laat veel te wenschen over. Opge
wekt uit het bivak afgemarcheerd, duurt het niet lang of ieder kijkt
naar den grond. Menige hinderlaag des vijands zou niet gelukt zijn,
als de troep niet zoo droomerig naar den grond had loopen kijken.
De slechte gewoonte wordt hier een gevaar. Een soldaat die uit gewoonte
rondkijkt leeft onwillekeurig met zijne omgeving mee hij die dit niet
doet, gaat soezen en droomen. Valt zoo'n droomeude troep in hinder
laag of krijgt hij een klewangaanval dan schrikt hij wakker, doch de
seconde, die noodig is om tot bezinning te komen, is noodlottig; reeds
zijn eenige dooden of gewonden gevallen en de vijand is reeds in
aftocht met een of meer karabijnen als buit.
'k Zou zoo voort kunnen gaan op dit thema, maar ik geloof dat
dit voldoende is om aan te toonen, hoe slecht deze kleinigheid op
onze militaire prestaties kan werken. Waar de moderne krijg eischt
dat ieder vlug en goed doelen in het terrein kan opsporen, waar de
slagvelden steeds „lediger" worden, daar is aan dien eisch moeilijk te
voldoen met een troep die zijn oogen halsstarrig op den grond gericht
houdt.