INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT 527 moreele vorming, het geven van teekenonderwijs, n. 1. handteekenen, aan den aanstaanden officier noodig is. Wij dachten bij dit artikel aan het Voorschrift voor het gevecht der bereden artillerie, waar we op blz. 41 omtrent artillerie verkenners (officieren) lezen: waar noodig moeten zij een panoramaschets ver vaardigen. De titel lijkt erg geleerd „Het gebruik van °/00 ook bij de Infan terie";maar de inhoud van het opstel bevat slechts eenvoudige en toch belangrijke zaken. We schreven vroeger al eens, dat we geen voorstanders waren van het uitwerken van rekensommetjes op het gevechtsveld, en ook thans kunnen we niet meegaan met S waar hij het kader in bezit wenscht te zien van een latje met de verdeeling in duizendsten. Dit neemt echter niet weg, dat we het opstel als zeer lezenswaar dig beschouwen, omdat het ons leert, wat er uit ons geweer te halen valt. Fr. de W. H. stelt in een opstel: „Gerequireerde voertuigen" voor, pogingen in het werk te stellen tot het verkrijgen van een uniform type van wagens, voor landbouwers en vrachtrijders in Nederland en zulks met het oog op het gebruik dier voertuigen in oorlogstijd. De voordeelen zijn zeker groot, maar zooals S. terecht opmerkt, het conservatisme onzer landbouwers zal wel niet zoo gemakkelijk te overwinnen zijn. De Kapitein der Infanterie J. N. Bruijn behandelt een bij uitstek actueele aangelegenheid. Zijn opstel draagt tot titel „Militaire bonden in verband met de artikelen 8 en 9 der Grondwet en de bepalingen der Wet op het recht van vereeniging en vergadering". (Voor Indië verwijzen we in verband biermede naar art. 111 en 112 van het Regeeringsreglement). S. behandelt eerst de wordingsgeschiedenis en de beteekenis van artikel 9 der Grondwet en vervolgens de wet van 22 April 1855, als uitvloeisel van de tweede alinea van bovengenoemd artikel. Herhaalde malen wordt de aandacht gevestigd op het feit, dat de beslissing, of een militaire bond, naar den aard zijner statuten, al of niet schadelijk moet worden geacht voor de discipline, berust bij den burgerrechter. Het eindoordeel van den schrijver omtrent militaire bonden en veree- nigingen is, dat alleen die vereenigingen mogen bestaan, welke geen vakvereenigingen zijn. Als slot treffen we ean 4-tal conclusiën aan, waarvan we de 4e hier aanhalen n. 1: „Herziening van de wet van 22 April 1855 en eene beperkende bepaling op art. 8 der Grondwet, beide voor zoover het militairen geldt, zijn noodzakelijk, om tucht krachtig te kunnen hand haven." Hierin zijn we het niet met S. eens. We zijD als hij tegenstanders van militaire bonden, we betreuren het ten zeerste, dat ze bestaan, i- M. T. 1911 35

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 547