De Uitirerking can bet enkele Granaat- karfetsschof en Dan bet gebeele Granaatkartetsnuur. I. De Uitiserbing Dan bet Granaatharteisscbol. Als maatstaf voor de uitwerking van de enkele granaatkar tets wordt tegenwoordig algemeen gebruikt het begrip treffer dichtheid, ö.i. het quotient van het aantal vulkogels en het oppervlak van de kegelsnede door het eindpunt van de denk beeldige baan van het volle projectiel loodrecht op die baan aangebracht. De trefferdichtheid hangt dus af van het aantal vulkogels (rendement), van de S. H. en van den tophoek van den verspreidingskegel. Deze waarde wordt dan, in verband met de gegevens van de spreiding der springpunten, benut voor het bepalen van de gewenschte springhoogte. Deze wijze van vergelijken van verschillende projectielen is zeer onvol komen, het bepalen van de gewenschte springhoogte heeft als gevolg het verkrijgen van minder gewenschte waarden. Indien we de trefferdichtheden nagaan van de granaatkartetsen van de Ned. Indische artillerie, dan vinden we getallen, die afwisselen tusschen 8 (bij het kanon van 17 cM. A.) en 0.8 en minder (bv. bij de kanonnen van 7 cM. L/28 en L14.) Een methode om de waarde van de granaatkartets in cijfers uit te drukken is evenwel van veel belang, te meer daar er binnen korten tijd beslist zal moeten worden of het eenheidsprojectiel met vrucht (wat de mede te voeren munnitie aangaat) de dubbele taak van G. en GKt. op zich kan nemen. De majoor A. Nobile de Giorgi tracht in zijn artikel „Die Bewertung des einzelnen Schrapnellschusses" (Mitteilungen 1910 No. 11) van dit vraagstuk een oplossing te geven, welk resultaat evenwel op eenige minder juiste grondbeginselen be rust, zoodat de uitkomsten nog niet geheel de waarde van de GKt. bepalen. Wij stellen ons voor in de volgende bladzijden tot een volkomen juiste beoordeelingswaarde te geraken, en gaan daarbij uit van het genoemde artikel.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 604