R j H y sin. X x cos. e tg.-^ (8)
r H y cos. e X x sin. g (9)
terwijl de waarden M, O, en N als drie onbekenden te
vinden zijn uit de voorwaarde, dat de ellips (1) raken
moet aan de lijneD x 1, y h en aan de beide uiterste
banen.
De integraalformule (7) geeft dns voor elk punt van de
spreidingsellips a priori het aantal te verwachten getroffenen,
indien we vuren met de gegevens behoorende bij de baan,
waarvan de invalshoek is en de meest gewenschte spring-
hoogte H. De functie is evenwel non integrabel, zoodat ze
slechts met behulp van benaderingsformules en reeksontwik
kelingen mogelijk is op te lossen. Toch zou een wiskundige
oplossing van die formule aanleiding geven tot zeer uitge
breide berekeningen, voor elke plaats van het doel in den
verspreidingskegel, en de berekening van meerdere punten
is noodzakelijk, ten einde langs graphischen weg de maximum
werkingswaarde te kunnen vinden. Een beschouwing van de
formule kan evenwel leiden, tot het bij benadering vinden
van den horizontalen afstand tusschen gemiddeld springpunt
en doel, waarbij de grootste werking van de granaatkar
tetsen is te verwachten. De formule bestaat nl. uit twee deelen,
nl. de functie [/R2—r2 j 1 rs 1
en de functie, e (M-x +20 xy N2 y-)
Deze laatste functie is niet symetrisch ten opzichte van de
gemiddelde baan. Nemen we nl. de gemiddelde springpunten
van de springpunten onder en boven de gemiddelde baan,
dan zullen die punten wel op gelijken afstand van de baan
liggen, maar niet even hoog. Nu behoort evenwel in een
goede schootstafel de gewenschte springhoogte zoodanig ge
kozen te zijn, dat ze een maximum uitwerking mag doen
verwachten en uit de practijk blijkt, dat vrij aanzienlijk
hoogere en lagere springpunten de werkingswaarde slechts
weinig veranderen, terwijl de graphische voorstellingen, aan
gevende die werkingswaarde, ook in vorm groote overeen
komst vertoonen. Daarom mogen we veronderstellen, dat de
INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT
593
I. M. T. 1911. 40