en KD kunnen berekenen. Zijn hiervoor gevonden de punten M en N, dan zijn dus MN en PQ twee toegevoegde middel lijnen van de ellips en kunnen we de spreidingen in de richting van deze ellipsmiddellijnen beschouwen als van elkaar onafhankelijk. Door meting van de lengte der stukken SM en ST kunnen we de vergelijking van de ellips op de toegevoegde middellijnen bepalen. Deze is nl. i ST2 SM2 Met behulp van deze vergelijking zijn dan gemakke lijk meerdere punten van de ellips te berekenen, waarop de figuur geconstrueerd kan worden, als in figuur 1 is geschied. Verdeelen we daarna de ellips door lijnen evenwijdig aan de assen in parallelogrammen met zijden van hoogstens 10 M. lengte, dan kunnen we, met behulp van de tabel der waar schijnlijkheidsfactoren uitrekenen hoeveel percent der spring- punten in elk der parallelogrammen kan worden verwacht. Deze getallen geven dan tevens de verhouding in kans aan, dat een projectiel onder deze omstandigheden verschoten, binnen elk parallelogram springt. Vervolgens trekken we een lijn, voorstellende den grond op een afstand gelijk aan de meest gewenschte springhoogte onder het gemiddeld springpunt en op deze lijn worden de verschillende waarden van vergelijking (7) uitgezet. Daartoe worden op die lijn om de vijf en twintig meter punten uitgezet en voor deze punten de ZZ van formule (7) berekend. Dit geschiedt als volgt. We merken de parallelogrammen waarin de ellips is verdeeld met de letters a, b, enz. en de punten van de grondlijn met de cijfers I, II, enz. Met behulp van de formule (6) worden dan de Z berekend voor die punten van de grondlijn, die door de werkingssfeer van een springpunt in het midden van het parallelogram worden overdekt en deze uitkomsten vermenig vuldigd met de berekende waarschijnlijkheidswaarden voor het parallelogram worden neergelegd in de onderstaande tabel. Is deze berekening voor alle parallelogrammen geschied, INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIJFT 595

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 617