al heel slecht te spreken. Hij vindt het, als wij goed gelezen
hebben, nu weer vreemd, dat er Commissiën van onderzoek
kunnen zijn, want de Wapenchef handelt toch naar eer, plicht
en geweten, buiten invloed van hoogere autoriteiten.
(Hier moesten we weer even aan die afgodsbeelden denken,
voor dat ze verbrijzeld waren).
Maar in hoofdzaak is het de samenstelling der Commissie,
•die S. zorgen baart.
Drie wapenchefs, die oordeelen moeten over de handelingen
van een confrater.
De eene kraai pikt de andere de oogen niet uit heeft Ac
tief gedacht. (Maar toch wel eens een klein veertje, hebben
we eens ergens gelezen.)
S. vindt zoo'n opdracht voor die Wapenchefs eene zeer
moeielijke. Zonder in het minst op het oordeel dier chefs
af te dingen, zoo lezen we verder, mag toch zeker wel ge
steld worden, dat zij er niet zoo licht toe zullen overgaan
een confrater te desavoueeren.
Me dunkt, dat er dus nog wel iets op dat oordeel wordt
afgedongen.
Wij hebben getracht, om tot een andere samenstelling te ge
raken, die wellicht S. zou bevredigen, maar het is ons niet gelukt.
Wapenchefs als Commissieleden zijn al vast veroordeeld.
Meerderen van den beoordeelde uit de verschillende wapens
gaat ook al niet, want die zien de wapenchefs naar de oogen
ref. het kleine wapen) en de discipline komt nog meer in
het gedrang.
Ook met lageren in rang is zulks het geval.
Trouwens zijn alle militairen eigenlijk uitgesloten, want
allen zonder uitzondering, zoo leert ons Actief, zuchten
onder den druk der discipline en moeten voor het ongenoegen
van hooger geplaatsten beducht zijn.
Rest ons niets anders dan de Commissie samen testellen uit
burgers. Want juist van wege dien pas genoemden druk, acht
-S. burgers ook uitermate geschikt, om in reclamezaken dooi
de Commissie van onderzoek als getuigen te worden gehoord.
In het oordeel van S. over de wapenchefs als leden der Com
missie, mag zich eveneens verheugen de Chef der Ie Afd. van
<806
INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT