bevreesd te moeten wezen zijn handen te branden, er een ander oordeel op na waagt te houden in zake de waardeering der feiten, waarop de ongeschiktverklaring, door zijn voor ganger uitgesproken, berust. En nu zou er aanleiding kunnen bestaan, om te denken aan willekeur, wanneer in een zoo ernstige aangelegenheid, niet op dezelfde wijze werd gehandeld, als tevoren noodig bleek. Gebeurde zulks niet, dan zou men zeer zeker kunnen spreken van een blijk van wantrouwen in die wapenschefs. Is een gunstige beoordeeling veranderd in een ongunstige, dan kan de beoordeelde reclameeren, en zal dus van zelf de Commissie in werking treden. Ook dan zou er dus sprake zijn van handen branden, waarvan Actief gewag maakt. En als een ongunstig oordeel, waarover niet gereclameerd is, wordt veranderd in een gunstig, waar blijft Actief dan met zijn bewijs van wantrouwen? Doch genoeg. Wij weten voldoende, dat de getroffen rege ling geen genade kan vinden in de oogen van Actief. Deze verwondert zich dan ook, dat een dergelijk stuk de Algemeene Secretarie heeft kunnen verlaten en vraagt, of het wel bestu deerd, overdacht en overwogen is. Uit een voorgaande op merking van S. meenden wij te mogen opmaken, dat hij daar van overtuigd was. Immers slechts het eenige gelukkige denk beeld door Actief ontdekt, zou een slip-of the-pen kunnen zijn. We willen eindigen, na nogmaals verzekerd te hebben, dat het niet in onze bedoeling lag eene verdediging van de ge troffen regeling te leveren, doch, om alleen te wijzen op de bijzondere voorstelling, welke Actief van een en ander geeft. Gaarne zouden we het bovenstaande met onzen vollen naam willen onderschrijven, vooral nu wij de in 30(1) van het behandelde voorschift voorgeschreven openhartigheid zoo geroemd hebben, maar hetgeen Actief ons mededeelt over pluimstrijkerij, stroopkwast e. d. weerhoudt ons daarvan. X. 608 INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 630