INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT 621 strekt wordt, geef ik schrijver gaarne toe. Maar daar waar schrijver zegt: dit artikel kan vervallen, ben ik het niet met schrijver eens. Wel zou het door iets anders, b. v. door onderbroeken vervangen kunnen worden. Of de attila, die nu om de drie jaar verstrekt wordt, het zoo lang uithoudt, is volgens mijn bescheiden meening de eerstö jaren niet uit te maken aangezien de meeste soldaten op het tijdstip waarop tarief 24 in werking trad, drie of meer attila?s in hun hezit hadden. Waar schrijver het over onderbroeken heeft, is hij ook niet duidelijk. Daar schrijft hij: „Zoo draagt een Europeaan zelden een onderbroek. Komt de soldaat van zijn dienst terug, dan trekt hij veelal de serge pantalon over de doornat getranspireerde blauwe pantalon aan, die hij daartoe tot aan de knie oprolt en gaat zoo uit. (Vooral bij Inlanders is dit gebruikelijk. Maar waarom aan Inlanders ook geen onderbroek verstrekt?) Deze toestand zal zich wel eens voordoen b. v. bij bin nendienst wanneer iemand vlug uit moet. Gebruikelijk is het echter niet. Wel komt het voor, dat men over de, buiten dienst aanhebbende, blauwe broek de serge pantalon aantrekt. Bij Inlanders kan men dat slecht verbieden, aangezien zij toch kwalijk hun sarong onder hun serge pantalon kunnen dragen en andere onderkleeren krijgen zij ziet. Nu zegt schrijver: de onderbroek voldoet niet bij Europeanen, maar geeft ze toch maar aan Inlanders, net of onderbroeken voor Inlanders wèl zouden voldoen. Naar mijn bescheiden meening sneden de Inlanders er vlug de helft van de pijpen af, of brachten er andere veranderingen aan, zoodat de onderbroek de gedaante van een onderbroek voor In landers kreeg. Daar waar schrijver zegt „wanneer de soldaat schoenen aanheeft moet hij ook ten alle tijde sokken aanhebben", ga ik met schrijver ge heel accoord, doch men kan dit niet verlangen als de soldaat volgens tarief maar twee paar sokken in het jaar ontvangt. Omtrent het uitbetalen van j der geldswaarde, zoo geloof ik dat de geachte schrijver zich te veel laat leiden door het denkbeeld, den man zoo weinig mogelijk geld in handen te geven. Hij zegt „dat tarief 24 ruim voorziet in de behoefte aan kleeding. Geld blijft steeds ten behoeve van den man over. Welk vernieuwingsbewijs men ook opslaat, steeds vindt men (somtijds vrij groote) bedragen, welke als der geldswaarde aan den man zijn uitbetaald". Even later zegt schrijver als zijn meening „dat het uitzondering moet zijn dat de man f der geldswaarde zelf in handen krijgt". Dit zou naar mijn inzien ten nadeele van den lande en ten nadeele van den man zijn. De eischen toch, welke gesteld worden om de goederen uitbetaald te krijgen, zijn op het ooaenblik zoodanig, dat de man niet alleen alle kleeding die voorgeschreven is moet hebben, doch zij moeten ook in goeden staat, d. w. z. zij moeten zoo goed als nieuw wezen, anders krijgt de man geen cent in handen. Hoe of de man daarvoor zorgt, bespreekt schrijver niet en toch is dit belangrijk genoeg cm te onderzoeken. Over het algemeen wordt de modelkleeding uitgespaard door het dragen van buitenmodelkleeding en ook door het tot het uiterste laten herstellen van modelkleeding. Dit kost geld en voor den soldaat zelfs veel geld. Yan zijn soldij kan hij geen buitenmodelkleeding koopen, daarom gebeurt dit geheel of gedeeltelijk van de indemniteit der

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1911 | | pagina 643