Criliek oner „Dets ODer de organisatie
nan de Dndische neldartiilerie".
Naar aanleiding van de critiek van S. over het opstelletje
van mij in het orgaan v.d. Ber. Art., Afd. 9 (zie I. M. T. No. 11,
biz 1077) kan ik niet nalaten het volgende op te merken.
„Het zijn onze vrienden die ons op onze feilen wijzen"
zegt S. Ik geef gaarne toe dat ik verre van onfeilbaar ben
en met dit bewustzijn neem ik correcties immer dankbaar
aan.... wanneer ik tevens overtuigd ben gefeild te hebben.
Tot mijn spijt moet ik echter S. bekennen, dat dit laatste
hier nog niet het geval is.
„Het schijnt ons toe, dat S. (ondergeteekende) niet weet
dat onze veldbatterijen reeds sedert eenigen tijd uit vier
stukken bestaan" zegt S. (criticus).
Dat klinkt wel zonderling voor iemand die een paar maand
jes geleden juist 2^ jaar bij eene veldbatterij is geweest
niet waar? Enfin.... maar ik vermeen, dat uit de aller
eerste alinea van mijn opstel H duidelijk genoeg blijkt, dat ik
het absoluut niet heb over onze veldbatterijen, welke reeds
sedert eenigen tijd bestaan, maar over de komende snel-
vuurveldbatterijen.
Zoo ook hebben de verschillende bronnen waar S. naar
verwijst (velddienstvoorschrift, oorlogsorganisatiën) mij nog
niet tot eenige ontdekking omtrent de a.s. snelvuurveld-
batterijen kunnen leiden, daar deze voorschriften rekening hou
den met de bestaande toestanden (7 c.M. L. A. en gekoppelde
voorwagens).
De quaestie van het ontstaan van mijn artikel is deze.
Ongeveer begin 1909, toen het bekend was dat ons snelvuur-
geschut binnenkort uit zou komen, vroeg ik hoe sterk dan
wel onze batterijen zouden worden, daar Holland met dezelfde
stukken batterijen van 6 had geformeerd. Mijn toenmalige
1) Deze luidt: Nu wij binnen kort in Indië ons nieuw snelvuurgescliut zullen
ontvangen, doet zich de vraag voor, hoe sterk wij onze batterijen moeten maken-